Cyclus 483 GEREEDSCHAP METEN (#17 / #1-05-1)

ISO-programmering

G483

Toepassing

 
Machine

Raadpleeg uw machinehandboek!

Om het gereedschap volledig te meten (lengte en radius), programmeert u de tastcyclus 483 . De cyclus is bijzonder geschikt om gereedschappen voor de eerste keer te meten, omdat de tijdbesparing - in vergelijking met het afzonderlijk meten van lengte en radius - aanzienlijk is. Via invoerparameters kan het gereedschap op twee verschillende manieren gemeten worden:

  • Meting met roterend gereedschap
  • Meting met roterend gereedschap en aansluitend meting van de afzonderlijke snijkanten

Meting met roterend gereedschap:

De besturing meet het gereedschap volgens een vast geprogrammeerd verloop. Eerst wordt (indien mogelijk) de gereedschapslengte en daarna wordt de gereedschapsradius gemeten.

Meting met meting van afzonderlijke snijkanten:

De besturing meet het gereedschap volgens een vast geprogrammeerd verloop. Eerst wordt de gereedschapsradius en vervolgens de gereedschapslengte gemeten. Het meetverloop komt overeen met het verloop van tastcycli 481 en 482.

Aanwijzingen bij een meting van de afzonderlijke snijkanten van radius Q341=1

Instructies

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u stopOnCheck (nr. 122717) op FALSE instelt, analyseert de besturing de resultaatparameter Q199 niet. Het NC-programma wordt bij het overschrijden van de breuktolerantie niet gestopt. Er bestaat botsingsgevaar!
  1. Stel stopOnCheck (nummer 122717) in op TRUE
  2. Evt. zorgt u ervoor dat u bij het overschrijden van de breuktolerantie het NC-programma zelfstandig kunt stoppen
  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • Voordat een gereedschap voor de eerste keer wordt gemeten, moeten de globale radius, de globale lengte, het aantal snijkanten en de snijrichting van het betreffende gereedschap in de gereedschapstabel TOOL.T worden ingevoerd.
  • De cyclus 483 ondersteunt geen draai- en dress-gereedschappen en geen tastsystemen.

Aanwijzing in combinatie met machineparameters

  • Met de machineparameter probingCapability (nr. 122723) definieert de machinefabrikant de werking van de cyclus. Met deze parameter kan o.a. een gereedschapslengtemeting met stilstaande spil worden uitgevoerd en gelijktijdig een meting van de radius en van de afzonderlijke snijkanten van het gereedschap worden ingesteld.
  • Cilindervormige gereedschappen met diamantoppervlak kunnen met stilstaande spil worden gemeten. Daartoe moet u in de gereedschapstabel het aantal snijkanten CUT op 0 instellen en machineparameter CfgTT aanpassen. Raadpleeg uw machinehandboek.

Aanwijzingen bij een meting van de afzonderlijke snijkanten van radius Q341=1

 
Aanwijzing
Let op: risico voor gereedschap en werkstuk!
Een meting van de afzonderlijke snijkanten bij gereedschappen met een sterke spoedhoek kan ertoe leiden dat de besturing eventueel geen breuk of slijtage detecteert. In dit geval kan bij de volgende bewerkingen gereedschaps- en werkstukschade ontstaan.
  1. Werkstukafmetingen controleren, bijv.  met een tastsysteem voor het werkstuk
  2. Gereedschap optisch controleren, om gereedschapsbreuk uit te sluiten

Als de bovengrens van de spoedhoek is overschreden, mag u geen meting van de afzonderlijke snijkanten uitvoeren.

Bij gereedschappen met een gelijkmatige verdeling van de snijkanten kan een bovengrens van de spoedhoek als volgt worden bepaald:

Afkorting

Definitie

ε

Bovengrens van de spoedhoek

h[tt]

Hoogte van het tastelement van het gereedschaptastsysteem

R

Gereedschapsradius

x

Aantal tanden van het gereedschap

 
Tip

Bij gereedschappen met een ongelijkmatige verdeling van de snijkanten is er geen berekeningsformule voor de bovengrens van de spoedhoek. Om breuken uit te sluiten, controleert u deze gereedschappen optisch. U kunt de slijtage indirect bepalen door het werkstuk te meten.

 
Aanwijzing
Let op: materiële schade mogelijk!
Een meting van de afzonderlijke snijkanten bij gereedschappen met een ongelijkmatige verdeling van de snijkanten kan ertoe leiden dat de besturing slijtage detecteert die niet aanwezig is. Hoe sterker de hoekafwijking en hoe groter de gereedschapsradius, des te waarschijnlijker het is dat dit gedrag optreedt. Als de besturing na een meting van de afzonderlijke snijkanten het gereedschap verkeerd corrigeert, kan er een werkstukafsnijding plaatsvinden.
  1. Werkstukafmetingen bij de volgende bewerkingen controleren

Een meting van de afzonderlijke snijkanten bij gereedschappen met een ongelijkmatige verdeling van de snijkanten kan ertoe leiden dat de besturing een niet-aanwezige breuk herkent en het gereedschap blokkeert.

Hoe sterker de hoekafwijking 1 en hoe groter de gereedschapsradius, des te waarschijnlijker het is dat dit gedrag optreedt.

1 hoekafwijking

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameters

Q340 Modus gereedschapsmeting (0-2)?

Vastleggen of en hoe de gemeten gegevens in de gereedschapstabel moeten worden ingevoerd.

0: de gemeten gereedschapslengte en de gemeten gereedschapsradius worden in de gereedschapstabel TOOL.T in geheugen L en R opgeslagen en de gereedschapscorrectie DL=0 en DR=0 wordt ingesteld. Als in TOOL.T al een waarde is vastgelegd, wordt deze overschreven.

1: De gemeten gereedschapslengte en de gemeten gereedschapsradius worden met de gereedschapslengte L en de gereedschapsradius R uit TOOL.T vergeleken. De besturing berekent de afwijking en voert deze afwijking als deltawaarde DL en DR in TOOL.T in. De afwijking is bovendien beschikbaar in Q-parameter Q115 en Q116. Indien de deltawaarde hoger is dan de voor de gereedschapslengte of -radius toelaatbare slijt- of breuktolerantie, blokkeert de besturing het gereedschap (status L in TOOL.T)

2: De gemeten gereedschapslengte en de gemeten gereedschapsradius worden met de gereedschapslengte L en de gereedschapsradius R uit TOOL.T vergeleken. De besturing berekent de afwijking en slaat deze op in Q-parameter Q115 resp. Q116. Er wordt geen gegeven ingevoerd in de gereedschapstabel onder L, R of DL, DR.

Invoer: 0, 1, 2

Q260 Veilige hoogte?

Positie in de spilas invoeren waarbij een botsing met werkstukken of spanmiddelen uitgesloten is. De veilige hoogte is gerelateerd aan het actieve referentiepunt van het werkstuk. Wanneer de veilige hoogte zo klein is ingevoerd, dat de gereedschapspunt onder de bovenkant van de schotel zou komen te liggen, positioneert de besturing het gereedschap automatisch boven de schotel (veiligheidszone uit safetyDistStylus).

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q341 Snijkanten meten? 0=nee/1=ja

Vastleggen of een meting van de afzonderlijke snijkanten uitgevoerd moet worden (maximaal 20 snijkanten meetbaar)

Invoer: 0, 1

Voorbeeld

11 TOOL CALL 12 Z

12 TCH PROBE 483 GEREEDSCHAP METEN ~

Q340=+1

;CONTROLEREN ~

Q260=+100

;VEILIGE HOOGTE ~

Q341=+1

;SNIJKANTEN METEN