Cyclus 205 UNIVERSEELBOREN

ISO-programmering

G205

Toepassing

Met deze cyclus kunt u boringen met afnemende verplaatsing aanbrengen. U kunt de cyclus met of zonder spaanbreken uitvoeren. Bij het bereiken van de diepte-instelling voert de cyclus spanen uit. Als er al een voorboring aanwezig is, kunt u een verdiept startpunt invoeren. U kunt in de cyclus optioneel een stilstandtijd op de bodem van de boring definiëren. Deze stilstandtijd dient voor het vrijmaken op de bodem van de boring.

Verwijderen van spanen en spaanbreuk

Verwante onderwerpen

Cyclusverloop

  1. De besturing positioneert het gereedschap in de gereedschaps met FMAX naar de ingevoerde VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 boven het COORD. OPPERVLAK Q203.
  2. Wanneer in Q379 een verdiept startpunt wordt geprogrammeerd, verplaatst de besturing met Q253 AANZET VOORPOS. naar de veiligheidsafstand boven het verdiepte startpunt.
  3. Het gereedschap boort met de aanzet Q206 AANZET DIEPTEVERPL. tot het bereiken van de diepte-instelling.
  4. Wanneer spaanbreken is gedefinieerd, verplaatst de besturing het gereedschap met de terugtrekwaarde Q256 terug.
  5. Bij het bereiken van de diepte-instelling trekt de besturing het gereedschap in de gereedschapsas met terugtrekaanzet Q208 terug naar de veiligheidsafstand. De veiligheidsafstand is boven de COORD. OPPERVLAK Q203.
  6. Aansluitend verplaatst het gereedschap zich met Q373 BENAD.AANZET VERW SP naar de ingevoerde voorstopafstand boven de laatst bereikte diepte-instelling.
  7. Het gereedschap boort met aanzet Q206 tot het bereiken van de volgende diepte-instelling. Wanneer een afnamewaarde Q212 is gedefinieerd, wordt de diepte-instelling met elke aanzet met de afnamewaarde verminderd.
  8. De besturing herhaalt dit proces (2 t/m 7) totdat de boordiepte is bereikt.
  9. Wanneer u een stilstandtijd hebt ingevoerd, staat het gereedschap op de bodem van de boring stil voor het vrijmaken. Ten slotte trekt de besturing het gereedschap met de aanzet terugtrekken naar de veiligheidsafstand of 2e veiligheidsafstand terug. De 2e veiligheidsafstand Q204 werkt pas wanneer deze groter is geprogrammeerd dan de veiligheidsafstand Q200.
 
Tip

Na het verwijderen van de spanen wordt de diepte van de volgende spaanbreuk gerelateerd aan de laatste diepte-instelling.

Voorbeeld:

  • Q202 DIEPTEVERPLAATSING = 10 mm
  • Q257 BOORDPTE SPAANBREUK = 4 mm
  • De besturing maakt spaanbreken bij 4 mm en 8 mm. Bij 10 mm voert deze verwijderen van de spanen uit. De volgende keer spaanbreken is op 14 mm en 18 mm etc.

Instructies

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het werkstukoppervlak! Er bestaat botsingsgevaar!
  1. Diepte negatief invoeren
  2. Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of niet (off)
  • Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap. Wanneer de LU-waarde kleiner is dan DIEPTE Q201, komt de besturing met een foutmelding.
 
Tip

Deze cyclus is niet geschikt voor extra lange boren. Gebruik voor extra lange boren de cyclus 241 EENLIPPIG DIEPBOREN.

Aanwijzingen voor het programmeren

  • Positioneerregel naar het startpunt (midden van de boring) van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0 programmeren
  • Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt geprogrammeerd, voert de besturing de cyclus niet uit.
  • Wanneer u voor de voorstopafstand Q258 een andere waarde dan voor Q259 invoert, verandert de besturing de voorstopafstand tussen de eerste en laatste verplaatsing gelijkmatig.
  • Als via Q379 een verdiept startpunt wordt ingevoerd, verandert de besturing uitsluitend het startpunt van de verplaatsingsbeweging. Terugtrekbewegingen worden door de besturing niet veranderd, ze hebben betrekking op de coördinaat van het werkstukoppervlak.
  • Wanneer Q257 BOORDPTE SPAANBREUK groter is dan Q202 DIEPTEVERPLAATSING, wordt spaanbreken niet uitgevoerd.

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameter

Q200 Veiligheidsafstand?

Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q201 Diepte?

Afstand werkstukoppervlak – bodem van de boring (afhankelijk van parameter Q395 REF. DIEPTE). De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q206 Aanzet diepteverplaatsing?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het boren in mm/min

Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU

Q202 Diepteverplaatsing?

Maat waarmee het gereedschap telkens wordt verplaatst. De waarde werkt incrementeel.

De diepte hoeft geen veelvoud van de diepte-instelling te zijn. De besturing verplaatst in één slag naar diepte als:

  • de diepte-instelling en diepte gelijk zijn
  • de diepte-instelling groter is dan de diepte

Invoer: 0...99999,9999

Q203 Coörd. werkstukoppervlakte?

Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q204 2e veiligheidsafstand?

Afstand in de gereedschapsas tussen gereedschap en werkstuk (spanmiddel) waarbij een botsing is uitgesloten. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q212 Afnamewaarde?

Waarde waarmee de besturing de diepte-instelling Q202 vermindert. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q205 Minimale diepteverplaatsing?

Wanneer Q212 AFNAMEWAARDE niet gelijk is aan 0, begrenst de besturing de verplaatsing tot deze waarde. De diepte-instelling kan dus niet kleiner worden dan Q205. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q258 Onderbrekingsafstand boven ?

Veiligheidsafstand waarnaar het gereedschap na de eerste keer verwijderen van de spanen met aanzet Q373 BENAD.AANZET VERW SP weer over de laatste diepte-instelling wordt verplaatst. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q259 Onderbrekingsafstand onder ?

Veiligheidsafstand waarnaar het gereedschap na de laatste keer verwijderen van de spanen met aanzet Q373 BENAD.AANZET VERW SP weer over de laatste diepte-instelling wordt verplaatst. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q257 Boordiepte tot spaanbreuk ?

Maat waarbij de besturing het spaanbreken uitvoert. Deze procedure wordt herhaald totdat Q201 DIEPTE is bereikt. Wanneer Q257 gelijk is aan 0, voert de besturing geen spaanbreken uit. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q256 Terugtrekhoogte voor spaanbreuk?

Waarde waarmee de besturing het gereedschap bij spaanbreken terugtrekt. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999.999 Alternatief PREDEF

Q211 Stilstandstijd onder?

Tijd in seconden die het gereedschap op de bodem van de boring stilstaat.

Invoer: 0...3600.0000 Alternatief PREDEF

Q379 Verdiept startpunt?

Als er een voorboorgat aanwezig is, kunt u hier een verdiept startpunt definiëren. Dit is incrementeel gerelateerd aan Q203 COORD. OPPERVLAK. De besturing verplaatst met Q253 AANZET VOORPOS. met de waarde Q200 VEILIGHEIDSAFSTAND boven het verdiepte startpunt. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q253 Aanzet voorpositioneren?

Definieert de verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het positioneren van Q200 VEILIGHEIDSAFSTAND naar Q379 STARTPUNT (ongelijk aan 0). Invoer in mm/min.

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF

Q208 Aanzet vrijzetten?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap na de bewerking in mm/min. Wanneer Q208=0 wordt ingevoerd, trekt de besturing het gereedschap met aanzet Q206 terug.

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF

Q395 Referentie naar diameter (0/1)?

Selectie of de ingevoerde diepte is gerelateerd aan de gereedschapspunt of aan het cilindrische deel van het gereedschap. Wanneer de nesturing de diepte aan het cilindrische deel van het gereedschap moet relateren, moet u de punthoek van het gereedschap in de kolom T-ANGLE van de gereedschapstabel TOOL.T definiëren.

0 = diepte gerelateerd aan de gereedschapspunt

1 = diepte gerelateerd aan het cilindrische deel van het gereedschap

Invoer: 0, 1

Q373 Benad.aanzet na verw. spanen?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het benaderen van de voorstopafstand na het verwijderen van de spanen.

0: rijden met FMAX

>0: aanzet in mm/min

Invoer: 0...99999 alternatief FAUTO, FMAX, FU, FZ

Voorbeeld

11 CYCL DEF 205 UNIVERSEELBOREN ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q206=+150

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q202=+5

;DIEPTEVERPLAATSING ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q204=+50

;2E VEILIGHEIDSAFST. ~

Q212=+0

;AFNAMEWAARDE ~

Q205=+0

;MIN. DIEPTEVERPL. ~

Q258=+0.2

;ONDERBR.AFST. BOVEN ~

Q259=+0.2

;ONDERBR.AFST. ONDER ~

Q257=+0

;BOORDPTE SPAANBREUK ~

Q256=+0.2

;TERUGTR.HGT SPAANBR. ~

Q211=+0

;STILSTANDSTIJD ONDER ~

Q379=+0

;STARTPUNT ~

Q253=+750

;AANZET VOORPOS. ~

Q208=+99999

;AANZET TERUGTREKKEN ~

Q395=+0

;REF. DIEPTE ~

Q373=+0

;BENAD.AANZET VERW SP

Verwijderen van spanen en spaanbreuk

Verwijderen van spanen

Het verwijderen van spanen is afhankelijk van cyclusparameter Q202 DIEPTEVERPLAATSING.

De besturing voert een despanen uit wanneer de in de cyclusparameter Q202 ingevoerde waarde wordt bereikt. Dit betekent dat de besturing het gereedschap altijd onafhankelijk van het verdiepte startpunt Q379 naar de terugtrekhoogte verplaatst. Dit resulteert uit Q200 VEILIGHEIDSAFSTAND + Q203 COORD. OPPERVLAK

Voorbeeld:

0 BEGIN PGM 205 MM

1 BLK FORM 0.1 Z X+0 Y+0 Z-20

2 BLK FORM 0.2 X+100 Y+100 Z+0

3 TOOL CALL 203 Z S4500

; gereedschapsoproep (gereedschapsradius 3)

4 L Z+250 R0 FMAX

; gereedschap vrijzetten

5 CYCL DEF 205 UNIVERSEELBOREN ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q206=+250

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q202=+5

;DIEPTEVERPLAATSING ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q204=+50

;2E VEILIGHEIDSAFST. ~

Q212=+0

;AFNAMEWAARDE ~

Q205=+0

;MIN. DIEPTEVERPL. ~

Q258=+0.2

;ONDERBR.AFST. BOVEN ~

Q259=+0.2

;ONDERBR.AFST. ONDER ~

Q257=+0

;BOORDPTE SPAANBREUK ~

Q256=+0.2

;TERUGTR.HGT SPAANBR. ~

Q211=+0.2

;STILSTANDSTIJD ONDER ~

Q379=+10

;STARTPUNT ~

Q253=+750

;AANZET VOORPOS. ~

Q208=+3000

;AANZET TERUGTREKKEN ~

Q395=+0

;REF. DIEPTE ~

Q373=+0

;BENAD.AANZET VERW SP

6 L X+30 Y+30 R0 FMAX M3

; boring benaderen, spil inschakelen

7 CYCL CALL

; cyclusoproep

8 L Z+250 R0 FMAX

; gereedschap vrijzetten

9 M30

; einde programma

10 END PGM 205 MM

Spaanbreuk

De spaanbreuk is afhankelijk van cyclusparameter Q257 BOORDPTE SPAANBREUK.

De besturing voert spaanbreken uit wanneer de met de cyclusparameter Q257 ingevoerde waarde wordt bereikt. Dit betekent dat de besturing het gereedschap met de gedefinieerde waarde Q256 TERUGTR.HGT SPAANBR. terugtrekt. Bij het bereiken van de DIEPTEVERPLAATSING wordt een verwijdering van spanen uitgevoerd. Deze complete procedure wordt herhaald totdat Q201 DIEPTE is bereikt.

Voorbeeld:

0 BEGIN PGM 205 MM

1 BLK FORM 0.1 Z X+0 Y+0 Z-20

2 BLK FORM 0.2 X+100 Y+100 Z+0

3 TOOL CALL 203 Z S4500

; gereedschapsoproep (gereedschapsradius 3)

4 L Z+250 R0 FMAX

; gereedschap vrijzetten

5 CYCL DEF 205 UNIVERSEELBOREN ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q206=+250

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q202=+10

;DIEPTEVERPLAATSING ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q204=+50

;2E VEILIGHEIDSAFST. ~

Q212=+0

;AFNAMEWAARDE ~

Q205=+0

;MIN. DIEPTEVERPL. ~

Q258=+0.2

;ONDERBR.AFST. BOVEN ~

Q259=+0.2

;ONDERBR.AFST. ONDER ~

Q257=+3

;BOORDPTE SPAANBREUK ~

Q256=+0.5

;TERUGTR.HGT SPAANBR. ~

Q211=+0.2

;STILSTANDSTIJD ONDER ~

Q379=+0

;STARTPUNT ~

Q253=+750

;AANZET VOORPOS. ~

Q208=+3000

;AANZET TERUGTREKKEN ~

Q395=+0

;REF. DIEPTE ~

Q373=+0

;BENAD.AANZET VERW SP

6 L X+30 Y+30 R0 FMAX M3

; boring benaderen, spil inschakelen

7 CYCL CALL

; cyclusoproep

8 L Z+250 R0 FMAX

; gereedschap vrijzetten

9 M30

; einde programma

10 END PGM 205 MM