Cyclus 1434 PROBE SLOT/RIDGE UNDERCUT (#17 / #1-05-1)

ISO-programmering

G1434

Toepassing

Met tastcyclus 1434 worden het midden en de breedte van een sleuf of een dam bepaald met behulp van een L-vormige taststift. Door de vorm van de taststift kan de besturing ondersnijdingen tasten. De besturing tast met twee tegenover elkaar liggende tastpunten. U kunt het resultaat overnemen in de actieve regel van de referentiepunttabel.

De besturing oriënteert het tastsysteem op de kalibratiehoek uit de tastsysteemtabel.

Als u vóór deze cyclus de cyclus 1493 EXTRUSIE TASTEN programmeert, herhaalt de besturing de tastpunten in de geselecteerde richting en gedefinieerde lengte langs een rechte lijn.

Cyclus 1493 EXTRUSIE TASTEN (#17 / #1-05-1)

Cyclusverloop

  1. De besturing positioneert het tastsysteem met positioneerlogica naar de voorpositie van de eerste tastpositie 1.
  2. De voorpositie in het bewerkingsvlak is afhankelijk van het objectvlak:

    • Q1139 = +1: de voorpositie in de hoofdas is met Q1118 RADIAL APPROACH PATH van de nominale positie in Q1100 verwijderd. De richting van de radiale benaderingslengte Q1118 is afhankelijk van het voorteken. De voorpositie van de nevenas komt overeen met de nominale positie.
    • Q1139 = +2: de voorpositie in de nevenas is met Q1118 RADIAL APPROACH PATH van de nominale positie in Q1101 verwijderd. De richting van de radiale benaderingslengte Q1118 is afhankelijk van het voorteken. De voorpositie van de hoofdas komt overeen met de nominale positie.
  3. Positioneerlogica

  4. Vervolgens verplaatst de besturing het tastsysteem naar de ingevoerde meethoogte Q1102 en voert het eerste tastproces 1 met tastaanzet F uit de tastsysteemtabel uit. De tastaanzet moet identiek zijn aan de kalibratieaanzet.
  5. De besturing trekt het tastsysteem met FMAX_PROBE met Q1118 RADIAL APPROACH PATH in het bewerkingsvlak terug.
  6. De besturing positioneert het tastsysteem op het volgende tastpunt 2 en voert het tweede tastproces met tastaanzet F uit.
  7. De besturing trekt het tastsysteem met FMAX_PROBE met Q1118 RADIAL APPROACH PATH in het bewerkingsvlak terug.
  8. Als u de MODUS VEILIGE HOOGTE Q1125 met 0 of 1 programmeert, positioneert de besturing het tastsysteem met FMAX_PROBE terug naar de veilige hoogte Q260.
  9. De besturing slaat de vastgestelde positie op in de volgende Q-parameters. Als Q1120 OVERNAMEPOSITION met de waarde 1 is gedefinieerd, schrijft de besturing de vastgestelde positie in de actieve regel van de referentiepunttabel.
  10. Basisprincipes van de tastcycli 14xx (#17 / #1-05-1)

Q-parameter-
nummer

Betekenis

Q950 t/m Q952

Gemeten middelpunt van de sleuf of dam in de hoofd-, neven- en gereedschapsas

Q968

Gemeten sleuf- of dambreedte

Q980 t/m Q982

Gemeten afwijking van het middelpunt van de sleuf of de dam

Q998

Gemeten afwijking van de sleuf- of dambreedte

Q183

Werkstukstatus

  • -1 = niet gedefinieerd
  • 0 = goed
  • 1 = nabewerken
  • 2 = afkeur
  • 3 = taststift niet uitgeweken.
  • De werkstukstatus 3 toont de besturing alleen in combinatie met de cyclus 441 SNEL AANTASTEN.

  • Cyclus 441 SNEL AANTASTEN (#17 / #1-05-1)

Q970

Als u cyclus 1493 EXTRUSIE TASTEN hebt geprogrammeerd:

Gemeten afwijking in relatie tot het middelpunt van de sleuf of de dam

Q975

Als u cyclus 1493 EXTRUSIE TASTEN hebt geprogrammeerd:

Maximale afwijking gerelateerd aan de sleuf- of dambreedte

Instructies

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Bij de uitvoering van de tastcycli 444 en 14xx mogen de volgende coördinaattransformaties niet actief zijn: cyclus 8 SPIEGELEN, cyclus 11 MAATFACTOR, cyclus 26 MAATFACTOR ASSPEC. en TRANS MIRROR. Er bestaat botsingsgevaar.
  1. Coördinatenomrekening vóór cyclusoproep terugzetten
  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • Als u in de radiale benaderingslengte Q1118 = –0 programmeert, werkt het voorteken niet. Het gedrag is hetzelfde als bij +0.
  • Deze cyclus is bedoeld voor L-vormige taststiften. Voor eenvoudige taststiften adviseert HEIDENHAIN de cyclus 1404 PROBE SLOT/RIDGE.
  • Cyclus 1404 PROBE SLOT/RIDGE (#17 / #1-05-1)

  • Houd rekening met de basisprincipes van de tastcycli 14xx.
  • Basisprincipes van de tastcycli 14xx (#17 / #1-05-1)

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameters

Q1100 1e nominale positie hoofdas?

Absolute nominale positie van het middelpunt in de hoofdas van het bewerkingsvlak.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999 alternatieve invoer ?, +, of @:

Q1101 1.nominale positie nevenas?

Absolute nominale positie van het middelpunt in de nevenas van het bewerkingsvlak

Invoer: -99999.9999...+9999.9999 optionele invoer, zie Q1100

Q1102 1.Nominale positie GS-as?

Absolute nominale positie van het middelpunt in de gereedschapsas

Invoer: -99999.9999...+9999.9999 optionele invoer, zie Q1100

Q1113 Width of slot/ridge?

Breedte van de sleuf of van de dam, parallel aan de nevenas van het bewerkingsvlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...9999.9999 Alternatief of +:

"...-...+...": interpretatie van de tolerantie, zie Evaluatie van de toleranties

Q1115 Geometrietype (0/1)?

Type tastobject:

0: sleuf

1: dam

Invoer: 0, 1

Q1139 Object plane (1-2)?

Vlak waarin de besturing de tastrichting interpreteert.

1: YZ-vlak

2: ZX-vlak

Invoer: 1, 2

Q1118 Distance of radial approach?

Afstand tot de nominale positie waarop het tastsysteem zich in het bewerkingsvlak voorpositioneert en na het tasten terugtrekt. De richting van Q1118 komt overeen met de tastrichting en is tegengesteld aan het voorteken. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: -99999.9999...+9999.9999

Q320 Veiligheidsafstand?

Extra afstand tussen meetpunt en tastsysteemkogel. Q320 werkt aanvullend op de kolom SET_UP van de tastsysteemtabel. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q260 Veilige hoogte?

Coördinaat in de gereedschapsas waarin een botsing tussen het tastsysteem en het werkstuk (spanmiddel) uitgesloten is. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF

Q1125 Verplaatsen naar veilige hoogte?

Positioneergedrag voor en na de cyclus:

-1: niet naar veilige hoogte verplaatsen.

0, 1: voor en na de cyclus naar veilige hoogte verplaatsen. De voorpositionering gebeurt met FMAX_PROBE.

Invoer: –1, 0, +1

Q309 Reactie bij tolerantiefout?

Reactie bij tolerantie-overschrijding:

0: bij tolerantie-overschrijding de programma-afloop niet onderbreken. De besturing opent geen venster met resultaten.

1: bij tolerantie-overschrijding de programma-afloop onderbreken. De besturing opent een venster met resultaten.

2: de besturing opent bij nabewerken geen venster met resultaten. De besturing opent bij actuele posities in het afkeurgedeelte een venster met resultaten en onderbreekt de programma-afloop.

Invoer: 0, 1, 2

Q1120 Positie voor overname?

Vastleggen of de besturing het actieve referentiepunt corrigeert:

0: geen correctie

1: correctie van het actieve referentiepunt ten opzichte van het middelpunt van de sleuf of de dam. De besturing corrigeert het actieve referentiepunt met de afwijking van de nominale en actuele positie van het middelpunt.

Invoer: 0, 1

Voorbeeld

11 TCH PROBE 1434 PROBE SLOT/RIDGE UNDERCUT ~

Q1100=+25

;1.PUNT HOOFDAS ~

Q1101=+25

;1E PUNT NEVENAS ~

Q1102=-5

;1.PUNT WZ-AS ~

Q1113=+20

;WIDTH OF SLOT/RIDGE ~

Q1115=+0

;GEOMETRIETYPE ~

Q1139=+1

;OBJECTVLAK ~

Q1118=–15

;RADIAL APPROACH PATH ~

Q320=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q260=+50

;VEILIGE HOOGTE ~

Q1125=+1

;MODUS VEILIGE HOOGTE ~

Q309=+0

;FOUTREACTIE ~

Q1120=+0

;OVERNAMEPOSITION