Eenvoudige contourformule

Basisprincipes

Met de eenvoudige contourformule kunnen contouren uit maximaal negen deelcontouren (kamers of eilanden) eenvoudig worden samengesteld. De besturing berekent de totale contour uit de geselecteerde deelcontouren.

Schema: afwerken met SL-cycli en eenvoudige contourformule

0 BEGIN CONTDEF MM

...

5 CONTOUR DEF

...

6 CYCL DEF 20 CONTOURDATA

...

8 CYCL DEF 21 RUIMEN

...

9 CYCL CALL

...

13 CYCL DEF 23 NABEWERKEN DIEPTE

...

14 CYCL CALL

...

16 CYCL DEF 24 NABEWERKEN ZIJKANT

...

17 CYCL CALL

...

50 L Z+250 R0 FMAX M2

51 END PGM CONTDEF MM

 
Tip

Het geheugen voor een SL-cyclus (alle contourbeschrijvingsprogramma's) is begrensd tot max. 100 contouren. Het aantal mogelijke contourelementen is afhankelijk van het contourtype (binnen- of buitencontour) en het aantal contourbeschrijvingen en bedraagt maximaal 16384 contourelementen.

Lege gebieden

Met behulp van optionele lege gebieden V (void) kunt u gebieden uitsluiten van bewerking. Deze gebieden kunnen bijvoorbeeld contouren in gietstukken of uit vorige bewerkingsstappen zijn. U kunt maximaal vijf lege gebieden definiëren.

Wanneer u OCM-cycli gebruikt, steekt de besturing verticaal in binnen lege gebieden.

Wanneer u SL-cycli met de nummers 22 t/m 24 gebruikt, bepaalt de besturing de insteekpositie onafhankelijk van gedefinieerde lege gedeeltes.

Controleer het gedrag met behulp van de simulatie.

Eigenschappen van de deelcontouren

  • Programmeer geen radiuscorrectie.
  • De besturing negeert aanzetten F en additionele M-functies.
  • Coördinatenomrekeningen zijn toegestaan - wanneer ze binnen de deelcontouren worden geprogrammeerd, werken ze ook in de volgende subprogramma's. Ze mogen echter na de cyclusoproep niet worden gereset.
  • De subprogramma's mogen ook coördinaten in de spilas bevatten; ze worden echter genegeerd.
  • In de eerste coördinatenregel van het subprogramma wordt het bewerkingsvlak vastgelegd.

Eigenschappen van de cycli

  • De besturing positioneert voor elke cyclus automatisch naar de veiligheidsafstand.
  • Elk diepteniveau wordt zonder het vrijzetten van het gereedschap gefreesd; er wordt langs de zijkant van eilanden verplaatst.
  • De radius van "binnenhoeken" is programmeerbaar – het gereedschap blijft niet staan, markeringen door vrije sneden worden voorkomen (geldt voor buitenste baan bij het ruimen en nabewerken van de zijkanten).
  • Bij het nabewerken van de zijkanten benadert de besturing de contour via een tangentiële cirkelbaan.
  • Bij het nabewerken van de diepte verplaatst de besturing het gereedschap ook via een tangentiële cirkelbaan naar het werkstuk (bijv. spilas Z: cirkelbaan in vlak Z/X).
  • De besturing bewerkt de contour ononderbroken meelopend of tegenlopend.

De maatgegevens voor de bewerking zoals freesdiepte, overmaten en veiligheidsafstand voert u centraal in cyclus 20 CONTOURDATA of bij OCM in cyclus 271 OCM CONTOURGEGEVENS in.

Eenvoudige contourformule invoeren

Via de selectiemogelijkheid in de actiebalk of in het invoerscherm kunnen verschillende contouren in een wiskundige formule met elkaar worden verbonden.

Ga als volgt te werk:

  1. NC-functie invoegen selecteren
  2. De besturing opent het venster NC-functie invoegen.
  3. CONTOUR DEF selecteren
  4. De besturing start de invoer van de contourformule.
  5. Eerste deelcontour P1 invoeren

  1. Keuzemogelijkheid kamer P2 of eiland I2 selecteren
  2. Tweede deelcontour invoeren
  3. Indien nodig de diepte van de tweede deelcontour invoeren.
  4. De dialoog voortzetten zoals eerder beschreven, totdat alle deelcontouren zijn ingevoerd.
  5. Eventueel lege gebieden V definiëren
  6.  
    Tip

    De diepte van de lege gebieden komt overeen met de totale diepte die in de bewerkingscyclus wordt gedefinieerd.

De besturing biedt de volgende mogelijkheden voor het invoeren van de contour:

Keuzemogelijkheid

Functie

Bestand

  • Invoer
  • Bestandsselectie

Naam van de contour definiëren of bestandsselectie kiezen

QS

Nummer van een QS-parameter definiëren

LBL

  • Nummer
  • Naam
  • QS

Nummer, naam of QS-parameter van een label definiëren

Voorbeeld:

11 CONTOUR DEF P1 = LBL 1 I2 = LBL 2 DEPTH5 V1 = LBL 3

 
Tip

Programmeerinstructies:

  • De eerste diepte van de deelcontour is de diepte van de cyclus. Op deze diepte is de geprogrammeerde contour beperkt. Verdere deelcontouren kunnen niet dieper zijn dan de diepte van de cyclus. Daarom in principe altijd met de diepste kamer beginnen.
  • Wanneer de contour als eiland gedefinieerd is, dan interpreteert de besturing de ingevoerde diepte als eilandhoogte. De ingevoerde waarde zonder voorteken is dan gerelateerd aan het werkstukoppervlak!
  • Wanneer voor de diepte de waarde 0 is ingevoerd, dan geldt bij kamers de in cyclus 20 gedefinieerde diepte. Eilanden reiken dan tot aan het werkstukoppervlak!
  • Als het opgeroepen bestand zich in dezelfde directory bevindt als het oproepende bestand, kunt u ook alleen de bestandsnaam zonder pad opnemen.

Contour afwerken met SL- of OCM-cycli