Cyclus 292 IPO-DRAAIEN CONTOUR (#96 / #7-04-1)
ISO-programmering
G292
Toepassing
Raadpleeg uw machinehandboek!
Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.
Met cyclus 292 INTERPOLATIEDRAAIEN NABEWERKEN CONTOUR wordt de gereedschapsspil aan de positie van de lineaire assen gekoppeld. Met deze cyclus kunt u bepaalde rotatiesymmetrische contouren in het actieve bewerkingsvlak maken. U kunt deze cyclus ook in het gezwenkte bewerkingsvlak uitvoeren. Het rotatiemiddelpunt is het startpunt in het bewerkingsvlak bij de cyclusoproep. Nadat de besturing deze cyclus heeft afgewerkt, is ook de spilkoppeling weer gedeactiveerd.
Wanneer u met cyclus 292 werkt, definieert u eerst de gewenste contour in een subprogramma en verwijst u met cyclus 14 of SEL CONTOUR naar deze contour. Programmeer de contour met monotoon dalende of met monotoon stijgende coördinaten. Het is met deze cyclus niet mogelijk ondersnijdingen te maken. Bij invoer van Q560=1 kunt u de contour roteren, de oriëntatie van een snijkant vindt naar het midden van een cirkel plaats. Voert u Q560=0 in, dan kunt u de contour frezen, daarbij wordt de spil niet geroteerd.
Cyclusverloop
Q560=0: contour frezen
- De functie M3/M4 die u vóór de cyclusoproep hebt geprogrammeerd, blijft actief
- Er vindt geen spilstop en geen spiloriëntatie plaats. Er wordt geen rekening gehouden met Q336
- De besturing positioneert het gereedschap naar de contourstartradius Q491 en houdt daarbij rekening met de bewerkingswijze Buiten/binnen Q529 en de zijdelingse veiligheidsafstand Q357. De beschreven contour wordt niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het subprogramma worden geprogrammeerd.
- De besturing maakt de gedefinieerde contour met roterende spil (M3/M4). Daarbij beschrijven de hoofdassen van het bewerkingsvlak een cirkelvormige beweging, de gereedschapsspil wordt niet gecorrigeerd.
- Bij het contoureindpunt zet de besturing het gereedschap loodrecht met de veiligheidsafstand vrij.
- Daarna positioneert de besturing het gereedschap naar de veilige hoogte
Q560=1: contour roteren
- De besturing oriënteert de gereedschapsspil naar het opgegeven rotatiecentrum. Daarbij wordt rekening gehouden met de opgegeven hoek Q336. Indien gedefinieerd, wordt bovendien rekening gehouden met de waarde "ORI" uit de draaigereedschapstabel (toolturn.trn)
- De gereedschapsspil is nu aan de positie van de lineaire assen gekoppeld. De spil volgt de nominale positie van de hoofdassen
- De besturing positioneert het gereedschap naar de contourstartradius Q491 en houdt daarbij rekening met de bewerkingswijze Buiten/binnen Q529 en de zijdelingse veiligheidsafstand Q357. De beschreven contour wordt niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het subprogramma worden geprogrammeerd.
- De besturing maakt de gedefinieerde contour door interpolatiedraaien. Daarbij beschrijven de lineaire assen van het bewerkingsvlak een cirkelvormige beweging terwijl de spilas loodrecht ten opzichte van het oppervlak wordt gecorrigeerd.
- Bij het contoureindpunt zet de besturing het gereedschap loodrecht met de veiligheidsafstand vrij.
- Daarna positioneert de besturing het gereedschap naar de veilige hoogte
- De besturing heft automatisch de koppeling van de gereedschapsspil bij de lineaire assen op
Instructies
De cyclus is uitsluitend op machines met een gestuurde spil uitvoerbaar.
Evt. bewaakt uw besturing dat er bij stilstaande spil niet met aanzet mag worden gepositioneerd. Neem hiervoor contact op met uw machinefabrikant.
- Programmeer in het subprogramma een verlenging van de contour
- Op het startpunt van de contour mag geen materiaal staan
- Het midden van de te draaien contour is het startpunt in het bewerkingsvlak bij de cyclusoproep
- Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
- De cyclus is CALL-actief.
- Met de cyclus kunnen geen voorbewerkingen met meerdere sneden worden uitgevoerd.
- Bij een binnenbewerking controleert de besturing of de actieve gereedschapsradius kleiner is dan de helft van de contourstart-diameter Q491 plus de zijdelingse veiligheidsafstand Q357. Als bij deze controle wordt geconstateerd dat het gereedschap te groot is, wordt het NC-programma afgebroken.
- Houd er rekening mee dat voor de cyclusoproep de ashoek gelijk moet zijn aan de zwenkhoek! Alleen dan kan een correcte koppeling van de assen plaatsvinden.
- Wanneer cyclus 8 SPIEGELEN actief is, voert de besturing de cyclus voor het interpolatiedraaien niet uit.
- Wanneer cyclus 26 MAATFACTOR ASSPEC. actief is, en de maatfactor in een as ongelijk aan 1 is, voert de besturing de cyclus voor interpolatiedraaien niet uit.
- In parameter Q449 AANZET programmeert u de aanzet op de startradius. Zorg ervoor dat de aanzet in de statusweergave aan TCP gerelateerd is en van Q449 kan afwijken. De besturing berekent de aanzet in de statusweergave als volgt.
Buitenbewerking Q529=1
Binnenbewerking Q529=0
Aanwijzingen voor het programmeren
- Programmeer uw te draaien contour zonder gereedschapsradiuscorrectie (RR/RL) en zonder APPR- of DEP-bewegingen.
- Houd er rekening mee dat geprogrammeerde overmaten via de functie FUNCTION TURNDATA CORR-TCS(WPL) niet mogelijk zijn. Programmeer een overmaat van uw contour direct via de cyclus of via de gereedschapscorrectie (DXL, DZL DRS) van de gereedschapstabel.
- Zorg er bij het programmeren voor dat u alleen positieve radiuswaarden gebruikt.
- Let er bij het programmeren op dat noch het midden van de spil noch de snijplaat naar het midden van de te draaien contour mag worden bewogen.
- Programmeer de buitencontouren met een radius groter dan 0.
- Programmeer de binnencontouren met een radius groter dan de gereedschapsradius.
- Om ervoor te zorgen dat uw machine hoge baansnelheden kan bereiken, definieert u vóór de cyclusoproep een grote tolerantie met cyclus 32. Programmeer cyclus 32 met HSC-filter=1.
- Wanneer u de spilkoppeling deactiveert (Q560=0) kunt u deze cyclus met een polaire kinematica afwerken. U moet het werkstuk daarvoor in het midden van de rondkamer spannen.
Aanwijzing in combinatie met machineparameters
- Wanneer Q560=1, controleert de besturing niet of de cyclus met een roterende of met een stilstaande spil wordt uitgevoerd. (Onafhankelijk van CfgGeoCycle - displaySpindleError (Nr. 201002))
- Met de machineparameter mStrobeOrient (nr. 201005) definieert de machinefabrikant een M-functie voor spiloriëntatie:
- Wanneer >0 is ingevoerd, wordt dit M-nummer (PLC-functie van de machinefabrikant) getoond die de spiloriëntatie uitvoert. De besturing wacht totdat de spiloriëntatie is afgesloten.
- Wanneer -1 is ingevoerd, voert de besturing de spiloriëntatie uit.
- Als 0 is ingevoerd, vindt er geen actie plaats.
In geen geval wordt van tevoren een M5 uitgegeven.
Cyclusparameters
Helpscherm | Parameter |
---|---|
Q560 Spil koppelen (0=uit/1=aan)? Vastleggen of er een spilkoppeling plaatsvindt. 0: spilkoppeling uit (contour frezen) 1: spilkoppeling aan (contour draaien) Invoer: 0...1 | |
Q336 Hoek voor spil-orientatie ? De besturing lijnt het gereedschap vóór de bewerking op deze hoek uit. Wanneer u met een freesgereedschap werkt, voert u de hoek zodanig in dat een snijkant naar het rotatiecentrum is gericht. Wanneer u met een draaigereedschap werkt en in de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) de waarde "ORI" hebt gedefinieerd, wordt daarmee ook bij de spiloriëntatie rekening gehouden. Invoer: 0...360 | |
Q546 Ger. rot.richting (3=M3/4=M4)? Spilrotatierichting v.h. actieve gereedschap: 3: rechtsom draaiend gereedschap (M3) 4: linksom draaiend gereedschap (M4) Invoer: 3, 4 | |
Q529 Bewerkingswijze (0/1)? Vastleggen of een bewerking aan de binnen- of buitenzijde wordt uitgevoerd: +1: binnenbewerking 0: buitenbewerking Invoer: 0, 1 | |
Q221 Overmaat op oppervlak? Overmaat in het bewerkingsvlak Invoer: 0...99.999 | |
Q441 Verplaatsing per omw. [mm/omw]? Maat waarmee de besturing het gereedschap bij een omwenteling verplaatst. Invoer: 0.001...99.999 | |
Q449 Aanzet / snijsnelh.? (mm/min) Aanzet gerelateerd aan het contourstartpunt Q491. De aanzet van de middelpuntsbaan van het gereedschap wordt afhankelijk van de gereedschapsradius aan de Q529 BEWERKINGSWIJZE aangepast. Daaruit volgt de door u geprogrammeerde snijsnelheid in de diameter van het contourstartpunt. Q529=1: aanzet van de middelpuntsbaan van het gereedschap wordt bij binnenbewerking verkleind. Q529=0: aanzet van de middelpuntsbaan van het gereedschap wordt bij buitenbewerking verhoogd. Invoer: 1...99999 alternatief FAUTO | |
Q491 Startpunt contour (radius)? Radius van het contourstartpunt (bijv. X-coördinaat, bij gereedschapsas Z). De waarde werkt absoluut. Invoer: 0.9999...99999.9999 | |
Q357 Veiligheids-afstand van de kant? Zijdelingse afstand van het gereedschap tot het werkstuk bij het benaderen van de eerste diepte-instelling. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 | |
Q445 Veilige hoogte? Absolute hoogte waarop een botsing tussen gereedschap en werkstuk uitgesloten is. Naar deze positie trekt het gereedschap zich aan het einde van de cyclus terug. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q592 Maateenheid (0/1)? Interpretatie van de contourmaatvoering: 0: de besturing interpreteert de contour in het ZX-coördinatenvlak. De waarden van de X-as interpreteert de besturing als radiussen. Het coördinatensysteem is linkshandig. Dit betekent dat de geprogrammeerde rotatierichting van de cirkels als volgt werkt:
1: de besturing interpreteert de contour in het ZXØ-coördinatenvlak. De waarden van de X-as interpreteert de besturing in de diameter. Het coördinatensysteem is rechtshandig. Dit betekent dat de geprogrammeerde rotatierichting van de cirkels als volgt werkt:
Invoer: 0, 1 |
11 CYCL DEF 292 IPO-DRAAIEN CONTOUR ~ | ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
|
Bewerkingsvarianten
Wanneer u met cyclus 292 werkt, moet u eerst de gewenste te draaien contour in een subprogramma definiëren en met cyclus 14 of SEL CONTOUR naar deze contour verwijzen. Beschrijf de te draaien contour op de dwarsdoorsnede van een rotatiesymmetrische component. Daarbij wordt de te draaien contour afhankelijk van de gereedschapsas met de volgende coördinaten beschreven:
Gebruikte gereedschapsas | Axiale coördinaat | Radiaalcoördinaten |
---|---|---|
Z | Z | X |
X | X | Y |
Y | Y | Z |
Voorbeeld: als de door u gebruikte gereedschapsas Z is, programmeert u uw te draaien contour in axiale richting in Z en de radius of de diameter van de contour in X.
U kunt met deze cyclus een buitenbewerking en een binnenbewerking uitvoeren. Enkele aanwijzingen in het hoofdstuk Instructies worden hieronder toegelicht. Bovendien vindt u een voorbeeld onder Voorbeeld interpolatiedraaien cyclus 292
Binnenbewerking
- Het rotatiemiddelpunt is de positie van het gereedschap bij de cyclusoproep in het bewerkingsvlak 1
- Vanaf de cyclusstart mag noch de snijplaat noch het midden van de spil zich naar het rotatiemiddelpunt bewegen.(Houd hiermee rekening bij de beschrijving van uw contour) 2
- De beschreven contour wordt niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het subprogramma worden geprogrammeerd.
- In de richting van de gereedschapsas positioneert de besturing aan het begin van de bewerking in ijlgang naar het contourstartpunt (op het startpunt van de contour mag geen materiaal staan)
Houd rekening met andere punten bij de programmering van uw binnencontour:
- -Ofwel monotoon stijgende radiale en axiale coördinaten, bijv. 1-5 programmeren
- -Ofwel monotoon dalende radiale en axiale coördinaten, bijv. 5-1 programmeren
- -Programmeer de binnencontouren met een radius groter dan de gereedschapsradius.
Buitenbewerking
- Het rotatiemiddelpunt is de positie van het gereedschap bij de cyclusoproep in het bewerkingsvlak 1
- Vanaf de cyclusstart mag noch de snijplaat noch het midden van de spil zich naar het rotatiemiddelpunt bewegen.Houd hiermee rekening bij de beschrijving van uw contour! 2
- De beschreven contour wordt niet automatisch met een veiligheidsafstand verlengd. Deze moet in het subprogramma worden geprogrammeerd.
- In de richting van de gereedschapsas positioneert de besturing aan het begin van de bewerking in ijlgang naar het contourstartpunt (op het startpunt van de contour mag geen materiaal staan)
Houd rekening met andere punten bij de programmering van uw buitencontour:
- -Ofwel monotoon stijgende radiale en monotoon dalende axiale coördinaten, bijv. 1-5 programmeren
- -Ofwel monotoon dalende radiale en monotoon stijgende axiale coördinaten, bijv. 5-1 programmeren
- -Programmeer de buitencontouren met een radius groter dan 0.
Gereedschap definiëren
Overzicht
Afhankelijk van de invoer van parameter Q560 kunt u de contour frezen (Q560=0) of draaien (Q560=1). Voor de desbetreffende bewerking kunt u uw gereedschap op diverse manieren in de gereedschapstabel definiëren. Deze mogelijkheden worden hieronder beschreven:
Spilkoppeling uit, Q560=0
Frezen: definieer uw freesgereedschap zoals gebruikelijk in de gereedschapstabel, met lengte, radius, hoekradius etc.
Spilkoppeling aan, Q560=1
Draaien: de geometrische gegevens van uw draaigereedschap worden naar de gegevens van een freesgereedschap omgezet.Er zijn drie mogelijkheden:
- Draaigereedschap in gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap definiëren
- Freesgereedschap in gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap definiëren (om het vervolgens als draaigereedschap te gebruiken)
- Draaigereedschap in de gereedschapstabel (toolturn.trn) definiëren
Hieronder vindt u aanwijzingen over deze drie mogelijkheden van de gereedschapsdefinitie:
- Draaigereedschap in gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap definiëren
Wanneer u zonder software-optie (#50 / #4-03-1) werkt, definieert u uw draaigereedschap in de gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap. In dit geval wordt met de volgende gegevens uit de gereedschapstabel rekening gehouden (incl. deltawaarden): lengte (L), radius (R) en hoekradius (R2). Lijn uw draaigereedschap uit op het midden van de spil. Geef deze hoek van de spiloriëntatie in de cyclus onder parameter Q336 op. Bij de buitenbewerking is de spiloriëntatie Q336, bij een binnenbewerking wordt de spiloriëntatie berekend uit Q336+180.
- AanwijzingLet op: botsingsgevaar!Bij bewerkingen aan de binnenkant kan een botsing tussen gereedschapshouder en werkstuk optreden. De gereedschapshouder wordt niet bewaakt. Indien de rotatiediameter op basis van de gereedschapshouder groter is dan via de snijkant, bestaat er botsingsgevaar.
- Gereedschapshouder zo kiezen, dat de rotatiediameter niet groter is dan via de snijkant
- Freesgereedschap in gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap definiëren (om het vervolgens als draaigereedschap te gebruiken)
U kunt met een freesgereedschap interpolatiedraaien. In dit geval wordt met de volgende gegevens uit de gereedschapstabel rekening gehouden (incl. deltawaarden): lengte (L), radius (R) en hoekradius (R2). Lijn hiervoor een snijkant van uw freesgereedschap uit op het midden van de spil. Geef deze hoek in parameter Q336 op. Bij de buitenbewerking is de spiloriëntatie Q336, bij een binnenbewerking wordt de spiloriëntatie berekend uit Q336+180.
- Draaigereedschap in de gereedschapstabel (toolturn.trn) definiëren
Wanneer u met software-optie (#50 / #4-03-1) werkt, kunt u uw draaigereedschap in de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) definiëren. In dit geval vindt de oriëntatie van de spil ten opzichte van het rotatiecentrum plaats met inachtneming van gereedschapsspecifieke gegevens, zoals de bewerkingswijze (TO in de draaigereedschapstabel), de oriëntatiehoek (ORI in de draaigereedschapstabel) en de parameter Q336.
Hieronder wordt beschreven hoe de spiloriëntatie kan worden berekend:
Bewerking
TO
Spiloriëntatie
Interpolatiedraaien, buiten
1
ORI + Q336
Interpolatiedraaien, binnen
7
ORI + Q336 + 180
Interpolatiedraaien, buiten
7
ORI + Q336 + 180
Interpolatiedraaien, binnen
1
ORI + Q336
Interpolatiedraaien, buiten
8,9
ORI + Q336
Interpolatiedraaien, binnen
8,9
ORI + Q336
U kunt de volgende gereedschapstypen voor interpolatiedraaien gebruiken:
- TYPE: ROUGH, met de bewerkingsrichtingen TO: 1 of 7
- TYPE: FINISH, met de bewerkingsrichtingen TO: 1 of 7
- TYPE: BUTTON, met de bewerkingsrichtingen TO: 1 of 7
U kunt de volgende gereedschapstypen niet voor interpolatiedraaien gebruiken:
- TYPE: ROUGH, met de bewerkingsrichtingen TO: 2 tot 6
- TYPE: FINISH, met de bewerkingsrichtingen TO: 2 tot 6
- TYPE: BUTTON, met de bewerkingsrichtingen TO: 2 tot 6
- TYPE: RECESS
- TYPE: RECTURN
- TYPE: THREAD