Cyclus 203 UNIVERSEEL-BOREN

ISO-programmering

G203

Toepassing

Met deze cyclus kunt u boringen met afnemende verplaatsing aanbrengen. U kunt voor de cyclus optioneel een stilstandtijd onder definiëren. U kunt de cyclus met of zonder spaanbreken uitvoeren.

Verwante onderwerpen

  • Cyclus 200 BOREN voor eenvoudige boringen
  • Cyclus 200 BOREN

  • Cyclus 205 UNIVERSEELBOREN optioneel met afnemende verplaatsing, spaanbreken, verdiept startpunt en voorstopafstand
  • Cyclus 205 UNIVERSEELBOREN

  • Cyclus 241 EENLIPPIG DIEPBOREN optioneel met verdiept startpunt, stilstanddiepte, rotatierichting en toerental bij het in- en uitschuiven van de boring
  • Cyclus 241 EENLIPPIG DIEPBOREN

Cyclusverloop

Gedrag zonder spaanbreuk, zonder afnamewaarde:

  1. De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX naar de ingevoerde VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 boven het werkstukoppervlak
  2. Het gereedschap boort met de ingevoerde AANZET DIEPTEVERPL. Q206 tot de eerste DIEPTEVERPLAATSING Q202
  3. Aansluitend trekt de besturing het gereedschap uit de boring terug, op VEILIGHEIDSAFSTANDQ200
  4. Nu steekt de besturing het gereedschap weer in ijlgang in de boring in en boort vervolgens opnieuw een verplaatsing met DIEPTEVERPLAATSING Q202 in de AANZET DIEPTEVERPL. Q206
  5. Bij het werken zonder spaanbreuk trekt de besturing het gereedschap na elke verplaatsing met AANZET TERUGTREKKEN Q208 uit de boring naar VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 en wacht daar evt. de STILSTANDSTIJD BOVEN Q210 af
  6. Dit proces wordt herhaald tot de DIEPTE Q201 is bereikt
  7. Als de DIEPTE Q201 is bereikt, trekt de besturing het gereedschap met FMAX uit de boring naar de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 of naar de 2E VEILIGHEIDSAFST.. De 2E VEILIGHEIDSAFST. Q204 werkt pas wanneer deze groter is geprogrammeerd dan de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200

Gedrag met spaanbreuk, zonder afnamewaarde:

  1. De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX naar de ingevoerde VEILIGHEIDSAFSTANDQ200 boven het werkstukoppervlak
  2. Het gereedschap boort met de ingevoerde AANZET DIEPTEVERPL. Q206 tot de eerste DIEPTEVERPLAATSING Q202
  3. Aansluitend trekt de besturing het gereedschap met de waarde TERUGTR.HGT SPAANBR. Q256 terug
  4. Er volgt nu opnieuw een aanzet met de waarde DIEPTEVERPLAATSING Q202 in de AANZET DIEPTEVERPL. Q206
  5. De TNC zet zolang opnieuw aan, totdat het AANT. SPAANBREKEN Q213 is bereikt, of totdat de boring de gewenste DIEPTE Q201 heeft. Als het vastgelegde aantal spaanbreuken is bereikt maar de boring nog niet de gewenste DIEPTE Q201 heeft, verplaatst de besturing het gereedschap in de AANZET TERUGTREKKEN Q208 uit de boring naar de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200
  6. Indien ingevoerd, wacht de besturing de STILSTANDSTIJD BOVEN Q210 af
  7. Aansluitend steekt de besturing in ijlgang in de boring in, tot op de waarde TERUGTR.HGT SPAANBR. Q256 boven de laatste diepte-instelling
  8. Het proces 2 t/m 7 wordt herhaald totdat de DIEPTE Q201 is bereikt
  9. Als de DIEPTE Q201 is bereikt, trekt de besturing het gereedschap met FMAX uit de boring naar de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 of naar de 2E VEILIGHEIDSAFST.. De 2E VEILIGHEIDSAFST. Q204 werkt pas als deze groter is geprogrammeerd dan de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200

Gedrag met spaanbreuk, met afnamewaarde

  1. De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX naar de ingevoerde VEILIGHEIDSAFSTANDQ200 boven het werkstukoppervlak
  2. Het gereedschap boort met de ingevoerde AANZET DIEPTEVERPL. Q206 tot de eerste DIEPTEVERPLAATSING Q202
  3. Aansluitend trekt de besturing het gereedschap met de waarde TERUGTR.HGT SPAANBR. Q256 terug
  4. Opnieuw vindt een aanzet met DIEPTEVERPLAATSING Q202 min AFNAMEWAARDE Q212 in de AANZET DIEPTEVERPL. Q206 plaats. Het voortdurend dalende verschil tussen de geactualiseerde DIEPTEVERPLAATSING Q202 min AFNAMEWAARDE Q212, mag nooit kleiner worden dan de MIN. DIEPTEVERPL. Q205 (Voorbeeld: Q202=5, Q212=1, Q213=4, Q205= 3: de eerste diepte-instelling is 5 mm, de tweede diepte-instelling is 5 – 1 = 4 mm, de derde diepte-instelling is 4 – 1 = 3 mm, de vierde diepte-instelling is ook 3 mm)
  5. De besturing verplaatst zolang opnieuw, totdat de AANT. SPAANBREKEN Q213 is bereikt, of totdat de boring de gewenste DIEPTE Q201 heeft. Als het vastgelegde aantal spaanbreuken is bereikt maar de boring nog niet de gewenste DIEPTE Q201 heeft, verplaatst de besturing het gereedschap in de AANZET TERUGTREKKEN Q208 uit de boring naar de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200
  6. Indien ingevoerd, wacht de besturing nu de STILSTANDSTIJD BOVEN af
  7. Aansluitend steekt de besturing in ijlgang in de boring in, tot op de waarde TERUGTR.HGT SPAANBR. Q256 boven de laatste diepte-instelling
  8. Het proces 2 t/m 7 wordt herhaald totdat de DIEPTE Q201 is bereikt
  9. Indien ingevoerd, wacht de besturing nu de STILSTANDSTIJD ONDER af
  10. Als de DIEPTE Q201 is bereikt, trekt de besturing het gereedschap met FMAX uit de boring naar de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 of naar de 2E VEILIGHEIDSAFST.. De 2E VEILIGHEIDSAFST. Q204 werkt pas wanneer deze groter is geprogrammeerd dan de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200

Instructies

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het werkstukoppervlak! Er bestaat botsingsgevaar!
  1. Diepte negatief invoeren
  2. Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of niet (off)
  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodi FUNCTION MODE MILL en FUNCTION MODE TURN uitvoeren.
  • Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap. Wanneer de LU-waarde kleiner is dan DIEPTE Q201, komt de besturing met een foutmelding.

Aanwijzingen voor het programmeren

  • Positioneerregel naar het startpunt (midden van de boring) van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0 programmeren
  • Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt geprogrammeerd, voert de besturing de cyclus niet uit.

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameters

Q200 Veiligheidsafstand?

Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q201 Diepte?

Afstand werkstukoppervlak – bodem van de boring. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q206 Aanzet diepteverplaatsing?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het boren in mm/min

Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU

Q202 Diepteverplaatsing?

Maat waarmee het gereedschap telkens wordt verplaatst. De waarde werkt incrementeel.

  • De diepte hoeft geen veelvoud van de diepte-instelling te zijn. De besturing verplaatst in één slag naar diepte als:

    • de diepte-instelling en diepte gelijk zijn
    • de diepte-instelling groter is dan de diepte

Invoer: 0...99999,9999

Q210 Stilstandstijd boven?

Tijd in seconden die het gereedschap op veiligheidsafstand stilstaat, nadat het door de besturing uit de boring is teruggetrokken, om de spanen te verwijderen.

Invoer: 0...3600.0000 Alternatief PREDEF

Q203 Coörd. werkstukoppervlakte?

Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q204 2e veiligheidsafstand?

Afstand in de gereedschapsas tussen gereedschap en werkstuk (spanmiddel) waarbij een botsing is uitgesloten. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q212 Afnamewaarde?

Waarde waarmee de besturing Q202 DIEPTEVERPLAATSING na elke verplaatsing verkleind. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q213 Aant. spaanbr. voor vrijzetten

Aantal keren spaanbreken voordat de besturing het gereedschap uit de boring moet terugtrekken, om de spanen te verwijderen. Voor het spaanbreken trekt de besturing het gereedschap steeds met de terugtrekwaarde Q256 terug.

Invoer: 0...99999

Q205 Minimale diepteverplaatsing?

Wanneer Q212 AFNAMEWAARDE niet gelijk is aan 0, begrenst de besturing de verplaatsing tot deze waarde. De diepte-instelling kan dus niet kleiner worden dan Q205. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999

Q211 Stilstandstijd onder?

Tijd in seconden die het gereedschap op de bodem van de boring stilstaat.

Invoer: 0...3600.0000 Alternatief PREDEF

Q208 Aanzet vrijzetten?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het terugtrekken uit de boring in mm/min. Wanneer Q208=0 wordt ingevoerd, trekt de besturing het gereedschap met aanzet Q206 terug.

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF

Q256 Terugtrekhoogte voor spaanbreuk?

Waarde waarmee de besturing het gereedschap bij spaanbreken terugtrekt. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999.999 Alternatief PREDEF

Q395 Referentie naar diameter (0/1)?

Selectie of de ingevoerde diepte is gerelateerd aan de gereedschapspunt of aan het cilindrische deel van het gereedschap. Wanneer de nesturing de diepte aan het cilindrische deel van het gereedschap moet relateren, moet u de punthoek van het gereedschap in de kolom T-ANGLE van de gereedschapstabel TOOL.T definiëren.

0 = diepte gerelateerd aan de gereedschapspunt

1 = diepte gerelateerd aan het cilindrische deel van het gereedschap

Invoer: 0, 1

Voorbeeld

11 CYCL DEF 203 UNIVERSEEL-BOREN ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q206=+150

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q202=+5

;DIEPTEVERPLAATSING ~

Q210=+0

;STILSTANDSTIJD BOVEN ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q204=+50

;2E VEILIGHEIDSAFST. ~

Q212=+0

;AFNAMEWAARDE ~

Q213=+0

;AANT. SPAANBREKEN ~

Q205=+0

;MIN. DIEPTEVERPL. ~

Q211=+0

;STILSTANDSTIJD ONDER ~

Q208=+99999

;AANZET TERUGTREKKEN ~

Q256=+0.2

;TERUGTR.HGT SPAANBR. ~

Q395=+0

;REF. DIEPTE

12 L X+30 Y+20 FMAX M3

13 CYCL CALL