Bewerkingsmodus omschakelen met FUNCTION MODE

Toepassing

De besturing biedt voor de technologieën frezen, frezen en slijpen telkens een bewerkingsmodus FUNCTION MODE. Met FUNCTION MODE SET kunt u bovendien door de machinefabrikant gedefinieerde instellingen activeren, bijvoorbeeld wijzigingen van het verplaatsingsbereik.

Voorwaarden

  • Speciale aanpassing van besturing door machinefabrikant
  • De machinefabrikant definieert welke interne functies de besturing bij deze functie uitvoert. Voor de functie FUNCTION MODE SET moet de machinefabrikant keuzemogelijkheden definiëren.

  • Voor FUNCTION MODE TURN software-optie freesdraaien (#50 / #4-03-1)

Functiebeschrijving

Bij het omschakelen van bewerkingsmodi voert de besturing een macro uit waarmee de machinespecifieke instellingen voor de desbetreffende bewerkingsmodus worden uitgevoerd.

Met de NC-functies FUNCTION MODE TURN en FUNCTION MODE MILL activeert u een machinekinematica die de machinefabrikant in de macro heeft gedefinieerd en vastgelegd.

Wanneer de machinefabrikant de selectie van verschillende kinematica heeft vrijgegeven, kunt u de kinematica met de functie FUNCTION MODE omschakelen.

Als de Draaimodus actief is, toont de besturing een symbool in het werkgebied Posities (#50 / #4-03-1).

Werkgebied Posities

Invoer

11 FUNCTION MODE TURN "AC_TURN"

; draaimodus met geselecteerde kinematica activeren

11 FUNCTION MODE SET "Range1"

; instelling machinefabrikant activeren

U navigeert als volgt naar deze functie:

NC-functie invoegen Alle functies speciale functies FUNCTION MODE

De NC-functie bevat de volgende syntaxiselementen:

Syntaxiselement

Betekenis

FUNCTION MODE

Syntaxisopener voor de Bewerkingsmodus

MILL, TURN of SET

Bewerkingsmodus of instelling machinefabrikant selecteren

Naam of QS

Naam van een kinematica of machinefabrikant-instelling

Vaste of variabele naam

Selectie met behulp van een keuzevenster mogelijk

Syntaxiselement optioneel

Instructies

 
Waarschuwing
Let op: risico voor operator en machine!
Bij de draaibewerking treden bijvoorbeeld door hoge toerentallen en zware alsmede niet-uitgebalanceerde werkstukken zeer hoge fysische krachten op. Bij verkeerde bewerkingsparameters, onbalans waar geen rekening mee wordt gehouden of verkeerde opspanning bestaat er tijdens de bewerking hoger risico voor ongevallen!
  1. Werkstuk in spilcentrum opspannen
  2. Werkstuk stevig opspannen
  3. Lage toerentallen programmeren (zo nodig verhogen)
  4. Toerental beperken (zo nodig verhogen)
  5. Onbalans elimineren (kalibreren)
  • Met de optionele machineparameter CfgModeSelect (nr. 132200) definieert de machinefabrikant de instellingen voor de functie FUNCTION MODE SET. Wanneer de machinefabrikant de machineparameter niet definieert, is iFUNCTION MODE SET niet beschikbaar.
  • Wanneer de functies Bewerkingsvlak zwenken (#8 / #1-01-1) of TCPM (#9 / #4-01-1) actief zijn, kunt u de bewerkingsmodus niet omschakelen.
  • In de draaimodus moet het referentiepunt zich in het draaispilcentrum bevinden.