Cyclus 444 TASTEN 3D

ISO-programmering

G444

Toepassing

 
Machine

Raadpleeg uw machinehandboek!

Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.

Cyclus 444 controleert een afzonderlijk punt op het oppervlak van een component. Deze cyclus wordt bijv. gebruikt bij gegoten componenten om profieloppervlakken te meten. Er kan worden bepaald of een punt op het oppervlak van de component in vergelijking met een nominale coördinaat in het overmaat- of ondermaatbereik ligt. Aansluitend kan de bediener verdere bewerkingsstappen zoals nabewerken etc. uitvoeren.

Cyclus 444 tast een willekeurig punt in de ruimte en bepaalt de afwijking ten opzichte van een nominale coördinaat. Daarbij wordt rekening gehouden met een normaalvector die wordt bepaald door de parameters Q581, Q582 en Q583 wordt bepaald. De normaalvector staat loodrecht op een (denkbeeldig) vlak waarin de nominale coördinaat ligt. De normaalvector wijst van het vlak weg en bepaalt niet de tastweg. Het is zinvol om de normaalvector met behulp van een CAD- of CAM-systeem te bepalen. Een tolerantiebereik QS400 definieert de toegestane afwijking tussen actuele en nominale coördinaat langs de normaalvector. Daardoor kan bijvoorbeeld worden gedefinieerd dat er na een vastgestelde ondermaat een programmastop plaatsvindt. Daarnaast geeft de besturing een protocol weer en de afwijkingen worden in de hieronder vermelde Q-parameters opgeslagen.

Cyclusverloop

  1. Het tastsysteem verplaatst zich vanaf de actuele positie naar een punt van de normaalvector dat zich op de volgende afstand van de nominale coördinaat bevindt: afstand = tastkogelradius + waarde SET_UP van de tabel tchprobe.tp (besturing:\table\tchprobe.tp) + Q320. Bij het voorpositioneren wordt rekening gehouden met een veilige hoogte.
  2. Tastcycli afwerken

  3. Aansluitend verplaatst het tastsysteem zich naar de nominale coördinaat. De tastweg wordt gedefinieerd door DIST (Niet door de normaalvector! De normaalvector wordt alleen gebruikt voor de correcte verrekening van de coördinaten.)
  4. Nadat de besturing de positie heeft geregistreerd, wordt het tastsysteem teruggetrokken en gestopt. De besturing slaat de gemeten coördinaten van het contactpunt op in Q-parameters
  5. Ten slotte verplaatst de besturing het tastsysteem tegen de tastrichting in terug met de waarde die u in parameter MB hebt gedefinieerd

Resultaatparameters

De besturing slaat de resultaten van het tasten in de volgende parameters op:

Q-parameter
nummer

Betekenis

Q151

Gemeten positie hoofdas

Q152

Gemeten positie nevenas

Q153

Gemeten positie gereedschapsas

Q161

Gemeten afwijking hoofdas

Q162

Gemeten afwijking nevenas

Q163

Gemeten afwijking gereedschapsas

Q164

Gemeten 3D-afwijking

  • Kleiner dan 0: ondermaat
  • Groter dan 0: overmaat

Q183

Werkstukstatus:

  • -1 = niet gedefinieerd
  • 0 = goed
  • 1 = nabewerken
  • 2 = afkeur

Protocolfunctie

De besturing maakt na het afwerken een protocol in de .html-bestandsindeling. In het protocol worden de resultaten van de hoofd-, neven- en gereedschapsas alsmede de 3D-afwijking vastgelegd. De besturing slaat het protocol op in dezelfde map waarin ook het .h-bestand zich bevindt (zolang er geen pad voor FN 16 is geconfigureerd).

Het protocol bevat de volgende inhoud voor de hoofd-, neven- en gereedschapsas:

  • Daadwerkelijke tastrichting (als vector in het invoersysteem). De waarde van de vector komt daarbij overeen met de geconfigureerde tastweg.
  • Gedefinieerde nominale coördinaat
  • (Indien een tolerantie QS400 is gedefinieerd) weergave van grootste en kleinste grensmaat en de gemeten afwijking langs de normaalvector
  • Gemeten actuele coördinaat
  • Weergave van de waarden in kleuren (groen voor "goed", oranje voor "nabewerken", rood voor "afkeur")

Instructies

  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • Om exacte, aan het gebruikte tastsysteem gerelateerde resultaten te verkrijgen, moet u vóór uitvoering van cyclus 444 een 3D-kalibratie verrichten. Voor een 3D-kalibratie is de software-optie 3D-ToolComp (#92 / #2-02-1) nodig. Software-optie
  • Cyclus 444 maakt een meetprotocol in de html-bestandsindeling.
  • Er wordt een foutmelding weergegeven wanneer vóór de uitvoering van cyclus 444 cyclus 8 SPIEGELEN, cyclus 11 MAATFACTOR of cyclus 26 MAATFACTOR ASSPEC. actief is.
  • Bij het tasten wordt met een actief TCPM rekening gehouden. Tasten van posities met actieve TCPM kan ook bij een inconsistente toestand van het Bewerkingsvlak zwenken plaatsvinden.
  • Indien uw machine is uitgevoerd met een gestuurde spil, moet de hoeknageleiding in de tastsysteemtabel (kolom TRACK) worden geactiveerd. Dit leidt in het algemeen tot een grotere nauwkeurigheid bij het meten met een 3D-tastsysteem.
  • Cyclus 444 relateert alle coördinaten aan het invoersysteem.
  • De besturing beschrijft retourparameters met de gemeten waarden.
  • Toepassing

  • Via Q-parameter Q183 wordt de werkstukstatus goed/nabewerken/afkeur onafhankelijk van parameter Q309 ingesteld.
  • Toepassing

Aanwijzing in combinatie met machineparameters

  • Afhankelijk van de instelling van de optionele machineparameter chkTiltingAxes (nr. 204600), wordt bij het tasten gecontroleerd of de positie van de rotatie-assen met de zwenkhoeken (3D-ROT) overeenkomt. Als dit niet het geval is, geeft de besturing een foutmelding weer.

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameter

Q263 1e meetpunt in 1e as?

Coördinaat van de eerste tastpositie in de hoofdas van het bewerkingsvlak. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q264 1e meetpunt in 2e as?

Coördinaat van de eerste tastpositie in de nevenas van het bewerkingsvlak. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q294 1e meetpunt in 3e as?

Coördinaat van het eerste tastpunt in de tastsysteemas. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q581 Vlaknormaalvectoren hoofdas?

Hier geeft u de vlaknormaalvector in hoofdasrichting op. De weergave van de vlaknormaalvectoren van een punt vindt gewoonlijk met behulp van een CAD/CAM-systeem plaats.

Invoer: -10...+10

Q582 Vlaknormaalvectoren nevenas?

Hier geeft u de vlaknormaalvector in nevenasrichting op. De weergave van de vlaknormaalvectoren van een punt vindt gewoonlijk met behulp van een CAD/CAM-systeem plaats.

Invoer: -10...+10

Q583 Vlaknormaalvectoren ger.sch.as?

Hier geeft u de vlaknormaalvector in gereedschapsasrichting op. De weergave van de vlaknormaalvectoren van een punt vindt gewoonlijk met behulp van een CAD/CAM-systeem plaats.

Invoer: -10...+10

Q320 Veiligheidsafstand?

Extra afstand tussen meetpunt en tastsysteemkogel. Q320 werkt aanvullend op de kolom SET_UP van de tastsysteemtabel. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q260 Veilige hoogte?

Coördinaat in de gereedschapsas waarin een botsing tussen het tastsysteem en het werkstuk (spanmiddel) uitgesloten is. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF

QS400 Opgave tolerantie?

Hier voert u een tolerantiebereik in dat door de cyclus wordt bewaakt. De tolerantie definieert de toegestane afwijking langs de vlaknormaalvectoren. Deze afwijking wordt gemeten tussen de nominale coördinaat en de daadwerkelijke coördinaat van de component. (De vlaknormaalvector is gedefinieerd door Q581 - Q583, de nominale coördinaat is gedefinieerd door Q263, Q264, Q294). De tolerantiewaarde wordt afhankelijk van de normaalvector overeenkomstig de assen opgedeeld, zie voorbeelden.

Voorbeelden

  • QS400 ="0,4-0,1” betekent: bovenmaat = nominale coördinaat +0,4, kleinste grensmaat = nominale coördinaat -0,1. Het tolerantiebereik voor de cyclus is als volgt: "nominale coördinaat +0,4" tot "nominale coördinaat -0,1".
  • QS400 ="0,4" betekent: grootste grensmaat = nominale coördinaat +0,4, kleinste grensmaat = nominale coördinaat. Het tolerantiebereik voor de cyclus is als volgt: "nominale coördinaat +0.4" tot "nominale coördinaat".
  • QS400 ="-0,1" betekent: grootste grensmaat = nominale coördinaat, kleinste grensmaat = nominale coördinaat -0,1. Het tolerantiebereik voor de cyclus is als volgt: "nominale coördinaat" tot "nominale coördinaat -0.1".
  • QS400 =" " betekent: tolerantie wordt niet in acht genomen.
  • QS400 ="0" betekent: tolerantie wordt niet in acht genomen.
  • QS400 ="0,1+0,1" betekent: tolerantie wordt niet in acht genomen.

Invoer: Max. 255 tekens

Q309 Reactie bij tolerantiefout?

Vastleggen of de besturing bij een vastgestelde afwijking de programma-afloop onderbreekt en een melding weergeeft:

0: Bij tolerantie-overschrijding de programma-afloop niet onderbreken, geen melding geven

1: Bij tolerantie-overschrijding de programma-afloop onderbreken, melding uitgeven

2: Als de gemeten actuele coördinaat langs de vlaknormaalvector onder de nominale coördinaat ligt, geeft de besturing een melding en onderbreekt het NC-programma. Daarentegen volgt er geen foutreactie wanneer de gemeten actuele coördinaat zich boven de nominale coördinaat bevindt

Invoer: 0, 1, 2

Voorbeeld

11 TCH PROBE 444 TASTEN 3D ~

Q263=+0

;1E PUNT 1E AS ~

Q264=+0

;1E PUNT IN 2E AS ~

Q294=+0

;1E MEETPUNT 3E AS ~

Q581=+1

;NORMALEN HOOFDAS ~

Q582=+0

;NORMALEN NEVENAS ~

Q583=+0

;NORMALEN GS-AS ~

Q320=+0

;Veiligheidsafstand ~

Q260=+100

;VEILIGE HOOGTE ~

QS400="1-1"

;TOLERANTIE ~

Q309=+0

;FOUTREACTIE