ISO-programmering
G241
G241
Met cyclus 241 EENLIPPIG DIEPBOREN kunt u boringen met een eenlippige langgatboor aanbrengen. De invoer van een verdiept startpunt is mogelijk. De besturing voert het verplaatsen naar de boordiepte met M3 uit. U kunt de draairichting en het toerental bij het insteken en terugtrekken uit de boring definiëren.
Positioneergedrag bij het werken met Q379
Positioneergedrag bij het werken met Q379
Helpscherm | Parameter |
---|---|
Q200 Veiligheidsafstand? Afstand gereedschapspunt – Q203 COORD. OPPERVLAK. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF | |
Q201 Diepte? Afstand Q203 COORD. OPPERVLAK – bodem van de boring. De waarde werkt incrementeel. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q206 Aanzet diepteverplaatsing? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het boren in mm/min Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU | |
Q211 Stilstandstijd onder? Tijd in seconden die het gereedschap op de bodem van de boring stilstaat. Invoer: 0...3600.0000 Alternatief PREDEF | |
Q203 Coörd. werkstukoppervlakte? Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve referentiepunt. De waarde werkt absoluut. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q204 2e veiligheidsafstand? Afstand in de gereedschapsas tussen gereedschap en werkstuk (spanmiddel) waarbij een botsing is uitgesloten. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF | |
Q379 Verdiept startpunt? Als er een voorboorgat aanwezig is, kunt u hier een verdiept startpunt definiëren. Dit is incrementeel gerelateerd aan Q203 COORD. OPPERVLAK. De besturing verplaatst met Q253 AANZET VOORPOS. met de waarde Q200 VEILIGHEIDSAFSTAND boven het verdiepte startpunt. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 | |
Q253 Aanzet voorpositioneren? Definieert de verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het opnieuw verplaatsen naar Q201 DIEPTE na Q256 TERUGTR.HGT SPAANBR.. Bovendien is deze aanzet actief wanneer het gereedschap naar Q379 STARTPUNT (niet gelijk aan 0) wordt gepositioneerd. Invoer in mm/min. Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF | |
Q208 Aanzet terugtrekken? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het terugtrekken uit de boring in mm/min. Als Q208=0 wordt ingevoerd, trekt de besturing het gereedschap met Q206 AANZET DIEPTEVERPL. terug. Invoer: 0...99999.999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF | |
Q426 Rot.richt. inst./trg.tr (3/4/5)? Rotatierichting waarin het gereedschap moet roteren bij het insteken in de boring en bij het terugtrekken uit de boring. 3: spil met M3 roteren 4: spil met M4 roteren 5: met stilstaande spil verplaatsen Invoer: 3, 4, 5 | |
Q427 Spiltoerental inst./trg.tr.? Toerental waarmee het gereedschap moet roteren bij het insteken in de boring en bij het terugtrekken uit de boring. Invoer: 1...99999 | |
Q428 Spiltoerental boren? Toerental waarmee het gereedschap moet boren. Invoer: 0...99999 | |
Q429 M-fct. Koelmiddel AAN? >=0: additionele M-functie voor het inschakelen van het koelmiddel. De besturing schakelt het koelmiddel in wanneer het gereedschap veiligheidsafstand Q200 boven het Q379 startpunt heeft bereikt. "...": pad voor een gebruikersmacro die in plaats van een M-functie wordt uitgevoerd. Alle instructies in de macro voor de gebruiker worden automatisch uitgevoerd. Invoer: 0...999 | |
Q430 M-fct. Koelmiddel UIT? >=0: additionele M-functie voor het uitschakelen van de koelmiddeltoevoer. De besturing schakelt het koelmiddel uit wanneer het gereedschap op Q201 DIEPTE staat. "...": pad voor een gebruikersmacro die in plaats van een M-functie wordt uitgevoerd. Alle instructies in de macro voor de gebruiker worden automatisch uitgevoerd. Invoer: 0...999 | |
Q435 Stilstanddiepte? Coördinaat van de spilas waarop het gereedschap moet blijven stilstaan. De functie is niet actief bij invoer van 0 (standaardinstelling). Toepassing: Bij het maken van doorgaande boringen is bij sommige gereedschappen een korte stilstandtijd noodzakelijk vóór het terugtrekken op de bodem van de boring, om de spanen omhoog te transporteren. Waarde kleiner dan Q201 DIEPTE definiëren. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 | |
Q401 Aanzetfactor in %? Factor waarmee de besturing de aanzet na het bereiken van Q435 STILSTANDDIEPTE vermindert. Invoer: 0.0001...100 | |
Q202 Maximale dieptestap? Maat waarmee het gereedschap telkens wordt verplaatst. Q201 DIEPTE hoeft geen veelvoud van Q202 te zijn. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 | |
Q212 Afnamewaarde? Waarde waarmee de besturing Q202 DIEPTEVERPLAATSING na elke verplaatsing verkleind. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 | |
Q205 Minimale diepteverplaatsing? Wanneer Q212 AFNAMEWAARDE niet gelijk is aan 0, begrenst de besturing de verplaatsing tot deze waarde. De diepte-instelling kan dus niet kleiner worden dan Q205. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 |
De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.
Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.
Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.
Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.
11 CYCL DEF 241 EENLIPPIG DIEPBOREN ~ | ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
12 CYCL CALL |
De gebruikersmacro is nog een NC-programma.
Een gebruikersmacro bevat een reeks van meerdere instructies. Met behulp van een macro kunt u meerdere NC-functies definiëren die de besturing uitvoert. Als gebruiker maakt u macro's als NC-programma.
De werking van macro's komt overeen met die van opgeroepen NC-programma's, bijv. met de functie PGM CALL. U definieert de macro als NC-programma met het bestandstype *.h of *.i.
De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.
Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.
Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.
Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.
0 BEGIN PGM KM MM | |
1 FN 18: SYSREAD QL100 = ID20 NR8 | ; Koelmiddeltoestand uitlezen |
2 FN 9: IF +QL100 EQU +1 GOTO LBL "Start" | ; Koelmiddeltoestand opvragen, wanneer koelmiddel actief is, sprong naar LBL Start |
3 M8 | ; Koelmiddel inschakelen |
7 CYCL DEF 9.0 STILSTANDSTIJD | |
8 CYCL DEF 9.1 V.ZEIT3 | |
9 LBL "Start" | |
10 END PGM RET MM |
Vooral bij werkzaamheden met zeer lange boren, zoals eenlippig diepboren of extra lange spiraalboren moet een aantal zaken in acht worden genomen. Zeer bepalend is de positie waarop de spil wordt ingeschakeld. Wanneer de noodzakelijke geleiding van het gereedschap ontbreekt, kan er bij extra lange boren gereedschapsbreuk optreden.
Zodoende is het raadzaam deze werkzaamheden met parameter STARTPUNT Q379 uit te voeren. Met behulp van deze parameter kunt u de positie beïnvloeden waarop de besturing de spil inschakelt.
Boorbegin
De parameter STARTPUNT Q379 houdt daarbij rekening met COORD. OPPERVLAK Q203 en de parameter VEILIGHEIDSAFSTAND Q200. In welke samenhang de parameters staan en hoe de startpositie wordt berekend, wordt in het volgende voorbeeld verduidelijkt:
Het boorbegin ligt op een bepaalde waarde boven het verdiepte startpunt Q379. Deze waarde wordt berekend: 0,2 x Q379; indien het resultaat van deze berekening hoger is dan Q200, dan is de waarde altijd Q200.
Voorbeeld:
Het boorbegin wordt als volgt berekend: 0,2 x Q379=0,2*2=0,4; het boorbegin ligt 0,4 mm of inch boven het verdiepte startpunt. Wanneer het verdiepte startpunt -2 is, dan start de besturing de boring bij -1,6 mm.
In de volgende tabel worden verschillende voorbeelden weergegeven van manieren waarop het boorbegin kan worden berekend:
Q200 | Q379 | Q203 | Positie, waarop met FMAX wordt voorgepositioneerd | Factor 0,2 * Q379 | Boorbegin |
---|---|---|---|---|---|
2 | 2 | 0 | 2 | 0,2*2=0,4 | -1,6 |
2 | 5 | 0 | 2 | 0,2*5=1 | -4 |
2 | 10 | 0 | 2 | 0,2*10=2 | -8 |
2 | 25 | 0 | 2 | 0,2*25=5 (Q200=2, 5>2, daarom wordt de waarde 2 gebruikt.) | -23 |
2 | 100 | 0 | 2 | 0,2*100=20 (Q200=2, 20>2, daarom wordt de waarde 2 gebruikt.) | -98 |
5 | 2 | 0 | 5 | 0,2*2=0,4 | -1,6 |
5 | 5 | 0 | 5 | 0,2*5=1 | -4 |
5 | 10 | 0 | 5 | 0,2*10=2 | -8 |
5 | 25 | 0 | 5 | 0,2*25=5 | -20 |
5 | 100 | 0 | 5 | 0,2*100=20 (Q200=5, 20>5, daarom wordt de waarde 5 gebruikt.) | -95 |
20 | 2 | 0 | 20 | 0,2*2=0,4 | -1,6 |
20 | 5 | 0 | 20 | 0,2*5=1 | -4 |
20 | 10 | 0 | 20 | 0,2*10=2 | -8 |
20 | 25 | 0 | 20 | 0,2*25=5 | -20 |
20 | 100 | 0 | 20 | 0,2*100=20 | -80 |
Verwijderen van spanen
Ook het punt waarop de besturing spanen verwijdert, is belangrijk voor het werken met extra lange gereedschappen. De teruglooppositie bij het verwijderen van spanen mag niet op de positie van het boorbegin liggen. Met een gedefinieerde positie voor het verwijderen van spanen kan worden gegarandeerd dat de boor in de geleiding blijft.
Het verwijderen van spanen vindt plaats op een bepaalde waarde boven het verdiepte startpunt Q379. Deze waarde wordt berekend als: 0,8 x Q379 Indien het resultaat van deze berekening hoger is dan Q200, dan is de waarde altijd Q200.
Voorbeeld:
De positie voor het verwijderen van spanen wordt als volgt berekend: 0,8 x Q379=0,8*2=1,6; de positie voor het verwijderen van spanen is 1,6 mm of inch boven het verdiepte startpunt. Als het verdiepte startpunt dus -2 is, dan start de besturing bij het verwijderen van spanen op -0,4.
In de volgende tabel worden verschillende voorbeelden gegeven van manieren waarop de positie voor verwijderen van spanen (teruglooppositie) wordt berekend:
Q200 | Q379 | Q203 | Positie, waarop met FMAX wordt voorgepositioneerd | Factor 0,8 * Q379 | Teruglooppositie |
---|---|---|---|---|---|
2 | 2 | 0 | 2 | 0,8*2=1,6 | -0,4 |
2 | 5 | 0 | 2 | 0,8*5=4 | -3 |
2 | 10 | 0 | 2 | 0,8*10=8 (Q200=2, 8>2, daarom wordt de waarde 2 gebruikt.) | -8 |
2 | 25 | 0 | 2 | 0,8*25=20 (Q200=2, 20>2, daarom wordt de waarde 2 gebruikt.) | -23 |
2 | 100 | 0 | 2 | 0,8*100=80 (Q200=2, 80>2, daarom wordt de waarde 2 gebruikt.) | -98 |
5 | 2 | 0 | 5 | 0,8*2=1,6 | -0,4 |
5 | 5 | 0 | 5 | 0,8*5=4 | -1 |
5 | 10 | 0 | 5 | 0,8*10=8 (Q200=5, 8>5, daarom wordt de waarde 5 gebruikt.) | -5 |
5 | 25 | 0 | 5 | 0,8*25=20 (Q200=5, 20>5, daarom wordt de waarde 5 gebruikt.) | -20 |
5 | 100 | 0 | 5 | 0,8*100=80 (Q200=5, 80>5, daarom wordt de waarde 5 gebruikt.) | -95 |
20 | 2 | 0 | 20 | 0,8*2=1,6 | -1,6 |
20 | 5 | 0 | 20 | 0,8*5=4 | -4 |
20 | 10 | 0 | 20 | 0,8*10=8 | -8 |
20 | 25 | 0 | 20 | 0,8*25=20 | -20 |
20 | 100 | 0 | 20 | 0,8*100=80 (Q200=20, 80>20, daarom wordt de waarde 20 gebruikt.) | -80 |