Cyclus 202 UITDRAAIEN

ISO-programmering

G202

Toepassing

 
Machine

Raadpleeg uw machinehandboek!

De machine en besturing moeten zijn voorbereid door de machinefabrikant.

De cyclus is uitsluitend op machines met een gestuurde spil uitvoerbaar.

Met deze cyclus kunt u boringen uitdraaien. U kunt voor de cyclus optioneel een stilstandtijd onder definiëren.

Cyclusverloop

  1. De besturing positioneert het gereedschap in de spilas in ijlgang FMAX naar de veiligheidsafstand Q200 boven het Q203 COORD. OPPERVLAK
  2. Het gereedschap boort met de booraanzet tot de diepte Q201
  3. Op de bodem van de boring staat het gereedschap stil ­ indien ingevoerd ­ met draaiende spil voor het vrijmaken
  4. Aansluitend voert de besturing een spiloriëntatie uit op de positie die in parameter Q336 gedefinieerd is
  5. Wanneer Q214 VRIJLOOPRICHTING is gedefinieerd, verplaatst de besturing zich in de ingevoerde richting om de VEIL.AFST. KANT Q357 vrij
  6. Vervolgens verplaatst de besturing het gereedschap met aanzet terugtrekking Q208 naar de veiligheidsafstand Q200
  7. De besturing positioneert het gereedschap weer terug naar het midden van de boring
  8. De besturing herstelt de spilstatus van het cyclusbegin
  9. Evt. gaat de besturing met FMAX naar de 2e veiligheidsafstand. De 2e veiligheidsafstand Q204 werkt pas wanneer deze groter is geprogrammeerd dan de veiligheidsafstand Q200. Indien Q214=0, wordt er langs de wand van de boring teruggetrokken

Instructies

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u bij een cyclus de diepte positief invoert, keert de besturing de berekening van de voorpositionering om. Het gereedschap verplaatst zich in de gereedschapsas in ijlgang naar de veiligheidsafstand onder het werkstukoppervlak! Er bestaat botsingsgevaar!
  1. Diepte negatief invoeren
  2. Met machineparameter displayDepthErr (nr. 201003) instellen of de besturing bij de invoer van een positieve diepte een foutmelding af dient te geven (on) of niet (off)
 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u de vrijlooprichting verkeerd selecteert, bestaat er botsingsgevaar. Met een eventueel aanwezige spiegeling in het bewerkingsvlak wordt voor de vrijlooprichting geen rekening gehouden. Er wordt wel rekening gehouden met actieve transformaties bij het terugtrekken.
  1. Controleer de positie van de gereedschapspunt wanneer u een spiloriëntatie op de hoek programmeert die u in Q336 invoert (bijv. in de toepassing MDI in de werkstand Handmatig). Hierbij mogen geen transformaties actief zijn.
  2. Hoek zo selecteren, dat de gereedschapspunt parallel aan de vrijlooprichting staat
  3. Vrijlooprichting Q214 zo kiezen, dat het gereedschap zich vanaf de rand van de boring verplaatst
 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer u M136 hebt geactiveerd, verplaatst het gereedschap zich na de bewerking niet naar de geprogrammeerde veiligheidsafstand. De spilomwenteling stopt op de bodem van de boring en daardoor stopt ook de aanzet. Er bestaat gevaar voor botsingen omdat er geen terugtrekking plaatsvindt!
  1. Functie M136 voorafgaand aan de cyclus met M137 deactiveren
  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • Na de bewerking positioneert de besturing het gereedschap weer naar het startpunt in het bewerkingsvlak. Dat betekent dat u aansluitend incrementeel verder kunt positioneren.
  • Wanneer vóór de cyclusoproep de functie M7 of M8 actief was, herstelt de besturing deze status bij het cycluseinde.
  • Deze cyclus bewaakt de gedefinieerde werklengte LU van het gereedschap. Wanneer de LU-waarde kleiner is dan DIEPTE Q201, komt de besturing met een foutmelding.
  • Als Q214 VRIJLOOPRICHTING niet gelijk is aan 0, werkt Q357 VEIL.AFST. KANT.

Aanwijzingen voor het programmeren

  • Positioneerregel naar het startpunt (midden van de boring) van het bewerkingsvlak met radiuscorrectie R0 programmeren
  • Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt geprogrammeerd, voert de besturing de cyclus niet uit.

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameter

8H000_88

Q200 Veiligheidsafstand?

Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q201 Diepte?

Afstand werkstukoppervlak – bodem van de boring. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q206 Aanzet diepteverplaatsing?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het uitdraaien in mm/min

Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU

Q211 Stilstandstijd onder?

Tijd in seconden die het gereedschap op de bodem van de boring stilstaat.

Invoer: 0...3600.0000 Alternatief PREDEF

Q208 Aanzet terugtrekken?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het terugtrekken uit de boring in mm/min. Wanneer Q208=0 wordt ingevoerd, dan geldt aanzet diepteverplaatsing.

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF

Q203 Coörd. werkstukoppervlakte?

Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q204 2e veiligheidsafstand?

Afstand in de gereedschapsas tussen gereedschap en werkstuk (spanmiddel) waarbij een botsing is uitgesloten. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q214 Vrijlooprichting (0/1/2/3/4)?

Richting vastleggen waarin de besturing het het gereedschap op de bodem van de boring terugtrekt (na de spiloriëntatie)

0:: gereedschap niet terugtrekken

1: gereedschap in minrichting van de hoofdas terugtrekken

2: gereedschap in minrichting van de nevenas terugtrekken

3: gereedschap in plusrichting van de hoofdas terugtrekken

4: gereedschap in plusrichting van de nevenas terugtrekken

Invoer: 0, 1, 2, 3, 4

Q336 Hoek voor spil-orientatie ?

Hoek waaronder de besturing het gereedschap vóór het terugtrekken positioneert. De waarde werkt absoluut.

Invoer: 0...360

Q357 Veiligheids-afstand van de kant?

Afstand tussen snijkant van gereedschap en wand van de boring. De waarde werkt incrementeel.

Alleen actief wanneer Q214 VRIJLOOPRICHTING ongelijk aan 0 is.

Invoer: 0...99999,9999

De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.

  • Pas de volgende inhoud aan:
  • Gereedschappen
  • Snijwaarden
  • Aanzetten
  • Veilige hoogte of veilige posities
  • Machinespecifieke posities, bijv. met M91
  • Paden van programma-oproepen

Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.

Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.

 
Tip

Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.

Voorbeeld

11 L Z+100 R0 FMAX

12 CYCL DEF 202 UITDRAAIEN ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q206=+150

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q211=+0

;STILSTANDSTIJD ONDER ~

Q208=+99999

;AANZET TERUGTREKKEN ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q204=+50

;2E VEILIGHEIDSAFST. ~

Q214=+0

;VRIJLOOPRICHTING ~

Q336=+0

;HOEK SPIL ~

Q357+0.2

;VEIL.AFST. KANT

13 L X+30 Y+20 FMAX M3

14 CYCL CALL

15 L X+80 Y+50 FMAX M99