Basisprincipes

Om de functies van de besturing te benutten, definieert u de gereedschappen binnen de besturing met de werkelijke gegevens, bijvoorbeeld Radius. Dit vergemakkelijkt de programmering en verhoogt de procesveiligheid.

  • Ga als volgt te werk om een gereedschap aan de machine toe te voegen:
  • Bereid uw gereedschap voor en span het in een geschikte gereedschapshouder.
  • Om de afmetingen van het gereedschap op basis van het referentiepunt van de gereedschapshouder te bepalen, meet u het gereedschap bijvoorbeeld op met behulp van een voorinstelapparaat. De besturing heeft de maten nodig voor de berekening van de banen.
  • Referentiepunt gereedschapshouder

  • Om het gereedschap volledig te kunnen definiëren, heeft u meer gereedschapsgegevens nodig. Deze gereedschapsgegevens vindt u bijvoorbeeld in de gereedschapscatalogus van de fabrikant.
  • Gereedschapsgegevens voor de gereedschapstypes

  • Sla in het gereedschapsbeheer alle vastgestelde gereedschapsgegevens voor dit gereedschap op.
  • Gereedschapsbeheer

  • Wijs eventueel een gereedschapshouder toe aan het gereedschap voor een realistische simulatie en botsingsbescherming.
  • Gereedschapshouderbeheer

  • Wanneer u het gereedschap volledig hebt gedefinieerd, programmeert u een gereedschapsoproep binnen een NC-programma.
  • Gereedschapsoproep met TOOL CALL

  • Wanneer uw machine is uitgerust met een chaotisch gereedschapswisselsysteem en een dubbele grijper, verkort u eventueel de gereedschapswisseltijd met behulp van een voorselectie van het gereedschap.
  • Voorselectie van gereedschap met TOOL DEF

  • Voer eventueel vóór de programmastart een gereedschapsgebruiktest uit. Hiermee controleert u of de gereedschappen in de machine aanwezig zijn en over voldoende reststandtijd beschikken.
  • Gereedschapsgebruiktest

  • Wanneer u een werkstuk heeft bewerkt en aansluitend heeft gemeten, corrigeer dan eventueel de gereedschappen.
  • Gereedschapsradiuscorrectie