ISO-programmering
G291
G291
Raadpleeg uw machinehandboek!
Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.
Cyclus 291 IPO-DRAAIEN KOPP. koppelt de gereedschapsspil aan de positie van de lineaire assen - of heft deze spilkoppeling weer op. Bij interpolatiedraaien vindt de oriëntatie van de snijkant plaats naar het midden van een cirkel. Het rotatiemiddelpunt duidt u in de cyclus met de coördinaten Q216 en Q217 aan.
De cyclus is uitsluitend op machines met een gestuurde spil uitvoerbaar.
Evt. bewaakt uw besturing dat er bij stilstaande spil niet met aanzet mag worden gepositioneerd. Neem hiervoor contact op met uw machinefabrikant.
In geen geval wordt van tevoren een M5 uitgegeven.
Helpscherm | Parameter |
---|---|
Q560 Spil koppelen (0=uit/1=aan)? Vastleggen of de gereedschapsspil aan de positie van de lineaire assen wordt gekoppeld. Bij een actieve spilkoppeling vindt de oriëntatie van een snijkant van het gereedschap naar het rotatiecentrum plaats. 0: spilkoppeling uit 1: spilkoppeling aan Invoer: 0, 1 | |
Q336 Hoek voor spil-orientatie ? De besturing lijnt het gereedschap vóór de bewerking op deze hoek uit. Wanneer u met een freesgereedschap werkt, voert u de hoek zodanig in dat een snijkant naar het rotatiecentrum is gericht. Wanneer u met een draaigereedschap werkt en in de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) de waarde "ORI" hebt gedefinieerd, wordt daarmee ook bij de spiloriëntatie rekening gehouden. Invoer: 0...360 | |
Q216 Midden 1e as? Rotatiecentrum in de hoofdas van het bewerkingsvlak Invoer absoluut: -99999,9999...99999,9999 | |
Q217 Midden 2e as? Rotatiecentrum in de nevenas van het bewerkingsvlak Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q561 Draaigereedschap omzetten (0/1) alleen relevant wanneer u uw gereedschap in de draaigereedschapstabel in (toolturn.trn) beschrijft. Met deze parameter bepaalt u of de waarde XL van het draaigereedschap als radius R van een freesgereedschap wordt geïnterpreteerd. 0: geen wijziging - het draaigereedschap wordt zo geïnterpreteerd als het in de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) is beschreven. In dit geval mag u geen radiuscorrectie RR of RL gebruiken. Bovendien moet u bij de programmering de beweging van het gereedschapsmiddelpunt TCP zonder spilkoppeling beschrijven. Deze wijze van programmering is zeer veel moeilijker. 1: De waarde XL van de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) wordt als een radius R van een freesgereedschapstabel geïnterpreteerd. Daarmee kunt u bij de programmering van uw contour een radiuscorrectie RR of RL gebruiken. Deze wijze van programmering wordt geadviseerd. Invoer: 0, 1 |
De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.
Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.
Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.
Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.
11 CYCL DEF 291 IPO-DRAAIEN KOPP. ~ | ||
| ||
| ||
| ||
| ||
|
Overzicht
Afhankelijk van de invoer van parameter Q560 kunt u de cyclus Interpolatiedraaien koppeling activeren (Q560=1) of deactiveren (Q560=0).
Spilkoppeling uit, Q560=0
De gereedschapsspil wordt niet aan de positie van de lineaire assen gekoppeld.
Q560=0: cyclus interpolatiedraaien koppeling deactiveren!
Spilkoppeling aan, Q560=1
U voert een draaibewerking uit, daarbij wordt de gereedschapsspil aan de positie van de lineaire assen gekoppeld. Wanneer u parameter Q560=1 invoert, kunt u uw gereedschap op diverse manieren in de gereedschapstabel definiëren. Deze mogelijkheden worden hieronder beschreven:
Hieronder vindt u aanwijzingen over deze drie mogelijkheden van de gereedschapsdefinitie:
Wanneer u zonder optie 50 werkt, definieert u uw draaigereedschap in de gereedschapstabel (tool.t) als freesgereedschap. In dit geval wordt met de volgende gegevens uit de gereedschapstabel rekening gehouden (incl. deltawaarden): lengte (L), radius (R) en hoekradius (R2). De geometrische gegevens van uw draaigereedschap worden naar de gegevens van een freesgereedschap omgezet. Lijn uw draaigereedschap uit op het midden van de spil. Geef deze hoek van de spiloriëntatie in de cyclus onder parameter Q336 op. Bij de buitenbewerking is de spiloriëntatie Q336, bij een binnenbewerking wordt de spiloriëntatie berekend uit Q336+180.
U kunt met een freesgereedschap interpolatiedraaien. In dit geval wordt met de volgende gegevens uit de gereedschapstabel rekening gehouden (incl. deltawaarden): lengte (L), radius (R) en hoekradius (R2). Lijn hiervoor een snijkant van uw freesgereedschap uit op het midden van de spil. Geef deze hoek in parameter Q336 op. Bij de buitenbewerking is de spiloriëntatie Q336, bij een binnenbewerking wordt de spiloriëntatie berekend uit Q336+180.
Wanneer u met software-optie 50 werkt, kunt u uw draaigereedschap in de draaigereedschapstabel (toolturn.trn) definiëren. In dit geval vindt de oriëntatie van de spil ten opzichte van het rotatiecentrum plaats met inachtneming van gereedschapsspecifieke gegevens, zoals de bewerkingswijze (TO in de draaigereedschapstabel), de oriëntatiehoek (ORI in de draaigereedschapstabel), de parameter Q336 en de parameter Q561.
Hieronder wordt beschreven hoe de spiloriëntatie kan worden berekend:
Bewerking | TO | Spiloriëntatie |
---|---|---|
Interpolatiedraaien, buiten | 1 | ORI + Q336 |
Interpolatiedraaien, binnen | 7 | ORI + Q336 + 180 |
Interpolatiedraaien, buiten | 7 | ORI + Q336 + 180 |
Interpolatiedraaien, binnen | 1 | ORI + Q336 |
Interpolatiedraaien, buiten | 8 | ORI + Q336 |
Interpolatiedraaien, binnen | 8 | ORI + Q336 |