ISO-programmering
G1021
G1021
Raadpleeg uw machinehandboek!
Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.
Met de cyclus 1021 CILINDER LANGZAAM SLIJPEN kunt u rondkamers of ronde tappen schuren. De hoogte van de cilinder kan aanzienlijk groter zijn dan de breedte van de slijpschijf. Door een pendelslag kan de besturing de volledige hoogte van de cilinder bewerken. De besturing voert meerdere cirkelbanen tijdens een pendelslag uit. Daarbij worden de pendelslag en de cirkelbanen tot een helix gecombineerd. Dit proces komt overeen met een slijpproces met langzaam heffen.
De zijdelingse verplaatsingen vinden plaats op de omkeerpunten van de pendelslag langs een halve cirkel. De aanzet van de pendelslag wordt als spoed van de helixbaan met betrekking tot de breedte van de slijpschijf geprogrammeerd.
U kunt ook cilinders zonder overflow volledig bewerken, bijvoorbeeld blinde gaten. Hiervoor programmeert u vrijloopbewegingen op de omkeerpunten van de pendelslag.
Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag
Boven | Onder |
---|---|
Deze baan definieert u in parameter Q1030 OFFSET OPPERVLAK. | Deze baan moet met de diepte van de bewerking worden meegerekend en vervolgens in Q201 DIEPTE worden gedefinieerd. |
Als er geen overloop mogelijk is, bijvoorbeeld bij een kamer, programmeer dan op de omkeerpunten van de pendelslag meerdere vrijloopbewegingen (Q210, Q211). Kies het aantal zodanig dat na de verplaatsing (halve cirkelbaan) ten minste één cirkelbaan op de toegewezen diameter wordt verplaatst. Het aantal vrijloopbewegingen heeft altijd betrekking op een positie van de aanzet-override van 100%.
Met de factor Q1032 definieert u de spoed per helixbaan (= 360°). Door deze definitie wordt de aanzet in mm resp. inch/helixbaan (= 360°) voor de pendelslag afgeleid.
De verhouding van de AANZET SLIJPEN Q207 ten opzichte van de aanvoer van de pendelslag is van groot belang. Als u van een aanzet-override van 100% afwijkt, zorg er dan voor dat de lengte van de pendelslag tijdens een cirkelbaan kleiner is dan de breedte van de slijpschijf.
HEIDENHAIN adviseert een factor van max. 0,5 te selecteren.
De machinefabrikant kan de overrides voor de pendelbewegingen wijzigen.
Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag
Helpscherm | Parameter |
---|---|
Q650 Type figuur? Geometrie van de figuur: 0: tas 1: eiland Invoer: 0, 1 | |
Q223 Diameter eindprodukt? Diameter van de nabewerkte cilinder Invoer: 0...99999,9999 | |
Q368 Overmaat zijkant voor bewerking? Zijdelingse overmaat die voorafgaand aan de slijpbewerking aanwezig is. De waarde moet groter zijn dan Q14. De waarde werkt incrementeel. Invoer: -0.9999...+99.9999 | |
Q14 Overmaat voor kantnabewerking? Zijdelingse overmaat die na de bewerking overblijft. Deze overmaat moet kleiner zijn dan Q368. De waarde werkt incrementeel. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q367 Positie kamer (0/1/2/3/4)? Positie van de figuur gerelateerd aan de positie van het gereedschap bij de cyclusoproep: 0: gereedschappos. = midden van de figuur 1: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 90° 2: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 0° 3: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 270° 4: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 180° Invoer: 0, 1, 2, 3, 4 | |
Q203 Coörd. werkstukoppervlakte? Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q1030 Offset t.o.v. het oppervlak? Positie van de bovenkant van het gereedschap aan het oppervlak. De offset dient als overloopbaan aan het oppervlak voor de pendelslag. De waarde werkt absoluut. Invoer: 0...999.999 | |
Q201 Diepte? afstand tussen werkstukoppervlak en bodem van de contour. De waarde werkt incrementeel. Invoer: -99999.9999...+0 | |
Q1031 Bewerkingsrichting? Definitie van de startpositie. Hierdoor ontstaat de richting van de eerste pendelslag: -1 of 0: de startpositie bevindt zich op het oppervlak. De pendelslag begint in negatieve richting. +1: de startpositie bevindt zich op de bodem van de cilinder. De pendelslag begint in positieve richting. Invoer: –1, 0, +1 | |
Q1021 Aanzet enkelzijdig (0/1)? Positie waar de zijdelingse verplaatsing plaatsvindt: 0: zijdelingse verplaatsing onder en boven 1: eenzijdige levering afhankelijk van Q1031
Invoer: 0, 1 | |
Q534 Zijdelingse verpl.? Maat waarmee het slijpgereedschap zijdelings wordt verplaatst. Invoer: 0.0001...99.9999 | |
Q1020 Aantal loze slagen? Aantal loze slagen na de laatste zijdelingse verplaatsing zonder materiaalafname. Invoer: 0...99 | |
Q1032 Factor voor spoed van de helix? Door de factor Q1032 volgt de spoed per helixbaan (= 360°). Q1032 wordt met de breedte B van het slijpgereedschap vermenigvuldigd. Door de spoed van de helixbaan wordt de aanvoer voor de pendelslag beïnvloed. Invoer: 0.000...1.000 | |
Q207 Aanzet slijpen? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het slijpen van de contour in mm/min Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU | |
Q253 Aanzet voorpositioneren? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het benaderen van de DIEPTE Q201. De aanzet werkt onder het COORD. OPPERVLAK Q203. Invoer in mm/min. Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF | |
Q15 Slijptype (-1/+1)? Slijpkleur van de contouren vastleggen: +1: slijpen van de gelijke loop -1 of 0: slijpen van de tegenloop Invoer: –1, 0, +1 | |
Q260 Veilige hoogte? Absolute hoogte waarop botsing met het werkstuk uitgesloten is. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF | |
Q200 Veiligheidsafstand? Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF | |
Q211 Lege runs onder? Aantal vrijloopbewegingen op het onderste omkeerpunt van de pendelslag. Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag. Invoer: 0...99.99 | |
Q210 Lege runs boven? Aantal vrijloopbewegingen op het bovenste omkeerpunt van de pendelslag. Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag. Invoer: 0...99.99 |
De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.
Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.
Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.
Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.
11 CYCL DEF 1021 CILINDER LANGZAAM SLIJPEN ~ | ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
|