Map Sprongopdrachten

Toepassing

In de map Sprongopdrachten van het venster NC-functie invoegen biedt de besturing de functies FN 9 tot en met FN 12 voor sprongen met indien-dan-beslissingen.

Bij indien-dan-beslissingen vergelijkt de besturing een variabele of vaste waarde met een andere variabele of vaste waarde. Wanneer aan de voorwaarde is voldaan, dan gaat de besturing verder bij het aangegeven label dat achter de voorwaarde is geprogrammeerd.

Wanneer er niet aan de voorwaarde is voldaan, dan werkt de besturing de volgende NC-regel af.

Functiebeschrijving

De map Sprongopdrachten bevat de volgende functies voor indien-dan-beslissingen:

Symbool

Functie

ProgramFn9Icon

FN 9: Sprong, indien gelijk

bijv. FN 9: IF +Q1 EQU +Q3 GOTO LBL “UPCAN25“

Wanneer beide waarden gelijk zijn, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

FN 9: Sprong, indien niet gedefinieerd

bijv. FN 9: IF +Q1 IS UNDEFINED GOTO LBL “UPCAN25“

Wanneer de variabele niet gedefinieerd is, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

FN 9: Sprong, indien gedefinieerd

bijv. FN 9: IF +Q1 IS DEFINED GOTO LBL “UPCAN25“

Wanneer de variabele gedefinieerd is, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

ProgramFn10Icon

FN 10: Sprong, indien ongelijk

bijv. FN 10: IF +10 NE –Q5 GOTO LBL 10

Wanneer de waarden ongelijk zijn, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

ProgramFn11Icon

FN 11: Sprong, indien groter dan

bijv. FN 11: IF+Q1 GT+10 GOTO LBL QS5

Wanneer de eerste waarde groter is dan de tweede, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

ProgramFn12Icon

FN 12: Sprong, indien kleiner dan

bijv. FN 12: IF+Q5 LT+0 GOTO LBL “ANYNAME“

Wanneer de eerste waarde kleiner is dan de tweede, springt de besturing naar het gedefinieerde label.

U kunt voor de indien-dan-beslissingen vaste of variabele waarden invoeren.

Onvoorwaardelijke sprong

Onvoorwaardelijke sprongen zijn sprongen waarbij altijd aan de voorwaarde wordt voldaan.

De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.

  • Pas de volgende inhoud aan:
  • Gereedschappen
  • Snijwaarden
  • Aanzetten
  • Veilige hoogte of veilige posities
  • Machinespecifieke posities, bijv. met M91
  • Paden van programma-oproepen

Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.

Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.

 
Tip

Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.

11 FN 9: IF+0 EQU+0 GOTO LBL1

; Onvoorwaardelijke sprong met FN 9, waarvan altijd aan de voorwaarde is voldaan

Dergelijke sprongen kunnen bijvoorbeeld in een opgeroepen NC-programma worden toegepast, waarin u met subprogramma's werkt. Zo kunt u bij een NC-programma zonder M30 of M2 voorkomen dat de besturing subprogramma's zonder een oproep met LBL CALL afwerkt. Programmeer als sprongadres een label dat direct vóór het programma-einde is geprogrammeerd.

Subprogramma’s

Definities

Afkorting

Definitie

IF

Indien

EQU (equal)

Gelijk aan

NE (not equal)

niet gelijk aan

GT (greater than)

Groter dan

LT (less than)

Kleiner dan

GOTO (go to)

Ga naar

UNDEFINED

Niet gedefinieerd

DEFINED

Gedefinieerd