Complexe contourformule

Basisprincipes

Met de complexe contourformules kunnen ingewikkelde contouren uit deelcontouren (kamers of eilanden) worden samengesteld. De afzonderlijke deelcontouren (geometriegegevens) moeten als afzonderlijke NC-programma's worden ingevoerd. Hierdoor kunnen alle deelcontouren willekeurig opnieuw worden gebruikt. De besturing berekent de totale contour uit de geselecteerde deelcontouren die via een contourformule met elkaar worden gekoppeld.

sl_contform_depth
Schema: afwerken met SL-cycli en complexe contourformule

0 BEGIN CONT MM

...

5 SEL CONTOUR "MODEL"

6 CYCL DEF 20 CONTOURDATA

...

8 CYCL DEF 21 RUIMEN

...

9 CYCL CALL

...

13 CYCL DEF 23 NABEWERKEN DIEPTE

...

14 CYCL CALL

...

16 CYCL DEF 24 NABEWERKEN ZIJKANT

...

17 CYCL CALL

...

50 L Z+250 R0 FMAX M2

51 END PGM CONT MM

 
Tip
  • Programmeerinstructies:
  • Het geheugen voor een SL-cyclus (alle contourbeschrijvingsprogramma's) is begrensd tot max. 128 contouren. Het aantal mogelijke contourelementen is afhankelijk van het contourtype (binnen- of buitencontour) en het aantal contourbeschrijvingen en bedraagt maximaal 16384 contourelementen.
  • Voor SL-cycli met contourformule is een gestructureerde programma-opbouw vereist. Met deze cycli kunnen telkens terugkerende contouren in afzonderlijke NC-programma's worden opgeslagen. Via de contourformule kunnen de deelcontouren tot een totale contour worden samengevoegd en kan worden vastgelegd of er sprake is van een kamer of eiland.
  • Eigenschappen van de deelcontouren
  • De besturing herkent alle contouren als kamer. Programmeer geen radiuscorrectie
  • De besturing negeert aanzetten F en additionele M-functies
  • Coördinatenomrekeningen zijn toegestaan - wanneer ze binnen de deelcontouren worden geprogrammeerd, werken ze ook in de volgende opgeroepen NC-programma's. Ze mogen echter na de cyclusoproep niet worden gereset
  • De opgeroepen NC-programma's mogen ook coördinaten in de spilas bevatten; ze worden echter genegeerd
  • In de eerste coördinatenregel van het opgeroepen NC-programma wordt het bewerkingsvlak vastgelegd
  • Deelcontouren kunnen, indien nodig, met verschillende dieptes worden gedefinieerd
  • Eigenschappen van de cycli
  • De besturing positioneert voor elke cyclus automatisch naar de veiligheidsafstand
  • Elk diepteniveau wordt zonder het vrijzetten van het gereedschap gefreesd; er wordt langs de zijkant van eilanden verplaatst
  • De radius van "binnenhoeken" is programmeerbaar – het gereedschap blijft niet staan, markeringen door vrije sneden worden voorkomen (geldt voor buitenste baan bij het ruimen en nabewerken van de zijkanten)
  • Bij het nabewerken van de zijkanten benadert de besturing de contour via een tangentiële cirkelbaan
  • Bij het nabewerken van de diepte verplaatst de besturing het gereedschap ook via een tangentiële cirkelbaan naar het werkstuk (bijv. spilas Z: cirkelbaan in vlak Z/X)
  • De besturing bewerkt de contour ononderbroken meelopend of tegenlopend

De maatgegevens voor de bewerking zoals freesdiepte, overmaten en veiligheidsafstand voert u centraal in cyclus 20 CONTOURDATA of 271 OCM CONTOURGEGEVENS in.

Schema: verrekening van de deelcontouren met contourformule

0 BEGIN MODEL MM

1 DECLARE CONTOUR QC1 = "120"

2 DECLARE CONTOUR QC2 = "121" DEPTH15

3 DECLARE CONTOUR QC3 = "122" DEPTH10

4 DECLARE CONTOUR QC4 = "123" DEPTH5

5 QC10 = ( QC1 | QC3 | QC4 ) \ QC2

6 END PGM MODEL MM

0 BEGIN PGM 120 MM

1 CC X+75 Y+50

2 LP PR+45 PA+0

3 CP IPA+360 DR+

4 END PGM 120 MM

0 BEGIN PGM 121 MM

...

NC-programma met contourdefinitie selecteren

Met de functie SEL CONTOUR selecteert u een NC-programma met contourdefinities waaruit de besturing de contourbeschrijvingen haalt:

Ga als volgt te werk:

SF_4_NCFunktion_Einfuegen

  1. NC-functie invoegen selecteren
  2. De besturing opent het venster NC-functie invoegen.
SelectContour

  1. SEL CONTOUR kiezen
  2. De besturing start de invoer van de contourformule.
  3. Definitie van de contour

De besturing biedt de volgende mogelijkheden voor het invoeren van de contour:

Keuzemogelijkheid

Functie

Bestand

  • Invoer
  • Bestandsselectie

Naam van de contour definiëren of bestandsselectie kiezen

QS

Nummer van een stringparameter definiëren

 
Tip
  • Programmeerinstructies:
  • Als het opgeroepen bestand zich in dezelfde directory bevindt als het oproepende bestand, kunt u ook alleen de bestandsnaam zonder pad opnemen.
  • SEL CONTOUR-regel vóór de SL-cycli programmeren. Cyclus 14 CONTOUR is bij gebruik van SEL CONTUR niet langer noodzakelijk.

Contourbeschrijving definiëren

Met de functie DECLARE CONTOUR geeft u voor een NC-programma het pad op voor NC-programma's waaruit de besturing de contourbeschrijvingen haalt. Bovendien kunt u voor deze contourbeschrijving een afzonderlijke diepte selecteren.

Ga als volgt te werk:

SF_4_NCFunktion_Einfuegen

  1. NC-functie invoegen selecteren
  2. De besturing opent het venster NC-functie invoegen.

  1. DECLARE CONTOUR selecteren
  2. De besturing start de invoer van de contourformule.
  3. Nummer voor de contour-identifier QC invoeren
  4. Contourbeschrijving definiëren

De besturing biedt de volgende mogelijkheden voor het invoeren van de contour:

Keuzemogelijkheid

Functie

Bestand

  • Invoer
  • Bestandsselectie

Naam van de contour definiëren of bestandsselectie kiezen

QS

Nummer van een stringparameter definiëren

 
Tip
  • Programmeerinstructies:
  • Met de opgegeven contour-identifiers QC kunt u in de contourformule de verschillende contouren met elkaar verrekenen.
  • Als het opgeroepen bestand zich in dezelfde directory bevindt als het oproepende bestand, kunt u ook alleen de bestandsnaam zonder pad opnemen.
  • Wanneer contouren met afzonderlijke diepte worden gebruikt, moet u aan alle deelcontouren een diepte toewijzen (evt. diepte 0 toewijzen).
  • Verschillende diepten (DEPTH) worden alleen bij elkaar overlappende elementen meeberekend. Dit is niet het geval bij zuivere eilanden binnen een kamer. Gebruik hiervoor de eenvoudige contourformule.
  • Eenvoudige contourformule

Ingewikkelde contourformule invoeren

Met de functie Contourformule kunnen verschillende contouren in een wiskundige formule met elkaar worden verbonden:

SF_4_NCFunktion_Einfuegen

  1. NC-functie invoegen selecteren
  2. De besturing opent het venster NC-functie invoegen.

  1. Contourformule QC selecteren
  2. De besturing start de invoer van de contourformule.
  3. Nummer voor de contour-identifier QC invoeren
  4. Contourformule invoeren

Helpscherm

Invoer

Koppelingsfunctie

Voorbeeld

8H000166

&

Gesneden met

QC10 = QC1 & QC5

8H000164

|

Samengevoegd met

QC25 = QC7 | QC18

Konturformel_Funktion3

^

Samengevoegd met, maar zonder snede

QC12 = QC5 ^ QC25

8H000165

\

Zonder

QC25 = QC1 \ QC2

(

Haakje openen

QC12 = QC1 & (QC2 | QC3)

)

Haakje sluiten

QC12 = QC1 & (QC2 | QC3)

Afzonderlijke contour definiëren

QC12 = QC1

Overlappende contouren

8H000164

De besturing beschouwt in principe een geprogrammeerde contour als kamer. Met de functies van de contourformule kan een contour in een eiland worden omgezet

Kamers en eilanden kunt u laten overlappen, om een nieuwe contour te vormen. Daardoor kan het oppervlak van een kamer door een overlappende kamer vergroot of een eiland verkleind worden.

Subprogramma's: overlappende kamers

 
Tip

Onderstaande voorbeelden zijn contourbeschrijvingsprogramma's die in een contourdefinitieprogramma zijn gedefinieerd. Het contourdefinitieprogramma op zijn beurt moet via de functie SEL CONTOUR in het eigenlijke hoofdprogramma worden opgeroepen.

Kamers A en B overlappen elkaar.

De besturing berekent de snijpunten S1 en S2, ze hoeven niet te worden geprogrammeerd.

De kamers worden als volledige cirkels geprogrammeerd.

Contourbeschrijvingsprogramma 1: kamer A

0 BEGIN PGM POCKET MM

1 L X+10 Y+50 R0

2 CC X+35 Y+50

3 C X+10 Y+50 DR-

4 END PGM POCKET MM

Contourbeschrijvingsprogramma 2: kamer B

0 BEGIN PGM POCKET2 MM

1 L X+90 Y+50 R0

2 CC X+65 Y+50

3 C X+90 Y+50 DR-

4 END PGM POCKET2 MM

Eén totaaloppervlak

8H000164

Beide deeloppervlakken A en B inclusief het gedeelte waar A en B elkaar overlappen, moeten bewerkt worden:

  • De oppervlakken A en B moeten in afzonderlijke NC-programma's zonder radiuscorrectie geprogrammeerd zijn
  • In de contourformule worden de oppervlakken A en B met de functie "samengevoegd met" verrekend

Contourdefinitieprogramma:

* - ...

21 DECLARE CONTOUR QC1 = "POCKET.H"

22 DECLARE CONTOUR QC2 = "POCKET2.H"

23 QC10 = QC1 | QC2

* - ...

"Verschillend" oppervlak

8H000165

Oppervlak A moet zonder het gedeelte dat door B overlapt wordt, bewerkt worden:

  • De oppervlakken A en B moeten in afzonderlijke NC-programma's zonder radiuscorrectie geprogrammeerd zijn
  • In de contourformule wordt oppervlak B met de functie zonder van oppervlak A afgetrokken

Contourdefinitieprogramma:

* - ...

21 DECLARE CONTOUR QC1 = "POCKET.H"

22 DECLARE CONTOUR QC2 = "POCKET2.H"

23 QC10 = QC1 \ QC2

* - ...

"Snij"vlak

8H000166

Oppervlak waar A en B elkaar overlappen, moet worden bewerkt. (Oppervlakken die elkaar enkel overlappen, mogen niet bewerkt worden.)

  • De oppervlakken A en B moeten in afzonderlijke NC-programma's zonder radiuscorrectie geprogrammeerd zijn
  • In de contourformule worden de oppervlakken A en B met de functie "gesneden met" verrekend

Contourdefinitieprogramma:

* - ...

21 DECLARE CONTOUR QC1 = "POCKET.H"

22 DECLARE CONTOUR QC2 = "POCKET2.H"

23 QC10 = QC1 & QC2

* - ...

Contour afwerken met SL- of OCM-cycli

 
Tip

De gedefinieerde totale contour wordt bewerkt met de SL-cycli of de OCM-cycli (zie Overzicht).