Cyclus 28 CILINDERMANTEL SLEUFFREZEN (optie #8)

ISO-programmering

G128

Toepassing

 
Machine

Raadpleeg uw machinehandboek!

Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.

8h000129

Met deze cyclus kan één op de uitslag gedefinieerde geleidesleuf op de mantel van een cilinder worden overgebracht. In tegenstelling tot cyclus 27 stelt de besturing het gereedschap bij deze cyclus zo in dat de wanden bij een actieve radiuscorrectie bijna parallel aan elkaar lopen. Exact parallel aan elkaar lopende wanden krijgt u wanneer u een gereedschap gebruikt dat precies even groot is als de sleufbreedte.

Hoe kleiner het gereedschap in verhouding tot de sleufbreedte, des te groter de vervormingen die ontstaan bij cirkelbanen en schuine rechten. Om deze verplaatsingsafhankelijke vervormingen tot een minimum te beperken, kunt u parameter Q21 definiëren. Met deze parameter wordt de tolerantie aangegeven waarmee de besturing de te maken sleuf vergelijkt met een sleuf die is gemaakt met een gereedschap waarvan de diameter overeenkomt met de sleufbreedte.

Programmeer de middelpuntsbaan van de contour met opgave van de gereedschapsradiuscorrectie. Via de radiuscorrectie kan worden bepaald of de besturing de sleuf meelopend of tegenlopend freest.

Cyclusverloop

  1. De besturing positioneert het gereedschap boven het insteekpunt
  2. De besturing verplaatst het gereedschap loodrecht naar de eerste diepte-instelling. De benadering vindt tangentieel of op een rechte met freesaanzet Q12 plaats. De benaderingswijze is afhankelijk van parameter ConfigDatum CfgGeoCycle (nr. 201000) apprDepCylWall (nr. 201004)
  3. Bij de eerste diepte-instelling freest het gereedschap met freesaanzet Q12 langs de wand van de sleuf, daarbij wordt rekening gehouden met de overmaat voor kantnabewerking
  4. Aan het einde van de contour verplaatst de besturing het gereedschap naar de tegenoverliggende wand van de sleuf en gaat terug naar het insteekpunt
  5. De stappen 2 en 3 worden herhaald totdat de geprogrammeerde freesdiepte Q1 is bereikt
  6. Als u tolerantie Q21 hebt gedefinieerd, voert de besturing de nabewerking uit om zo parallel mogelijke sleufwanden te krijgen
  7. Ten slotte verplaatst het gereedschap zich in de gereedschapsas terug naar veilige hoogte
 
Tip

De cilinder moet in het midden van de rondtafel opgespannen zijn. Stel het referentiepunt in op het middelpunt van de rondtafel.

Instructies

 
Machine

Deze cyclus voert een schuine bewerking uit. Om deze cyclus te kunnen uitvoeren, moet de eerste machineas onder de machinetafel een rotatieas zijn. Bovendien moet het gereedschap loodrecht op het mantelvlak gepositioneerd kunnen worden.

 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
Wanneer de spil bij de cyclusoproep niet is ingeschakeld, kan een botsing optreden.
  1. Met machineparameter displaySpindleErr (nr. 201002) on/off stelt u in of de besturing een foutmelding weergeeft wanneer de spil niet is ingeschakeld
 
Aanwijzing
Let op: botsingsgevaar!
De besturing positioneert het gereedschap aan het einde terug naar de veiligheidsafstand wanneer deze is ingesteld op de 2e veiligheidsafstand. De eindpositie van het gereedschap na de cyclus hoeft niet overeen te komen met de startpositie! Er bestaat botsingsgevaar!
  1. Verplaatsingen van de machine controleren
  2. in de werkstand Programmeren onder het werkgebied Simulatie de eindpositie van het gereedschap na de cyclus controleren
  3. Na de cyclus absolute coördinaten programmeren (niet incrementeel)
  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • Een door het midden snijdende vingerfrees (DIN 844) toepassen.
  • De spilas moet bij de cyclusoproep loodrecht op de as van de rondtafel staan.
  • Deze cyclus kan ook bij gezwenkt bewerkingsvlak worden uitgevoerd.
 
Tip

De bewerkingstijd kan langer worden wanneer de contour uit veel niet-tangentiële contourelementen bestaat.

Aanwijzingen voor het programmeren

  • In de eerste NC-regel van het contour-subprogramma moeten altijd de beide cilindermantelcoördinaten geprogrammeerd worden.
  • Het voorteken van de cyclusparameter Diepte legt de werkrichting vast. Wanneer diepte = 0 wordt geprogrammeerd, voert de besturing de cyclus niet uit.
  • De veiligheidsafstand moet groter zijn dan de gereedschapsradius.
  • Wanneer u lokale Q-parameters QL in een contoursubprogramma gebruikt, moet u deze ook binnen het contoursubprogramma toewijzen of berekenen.

Aanwijzing in combinatie met machineparameters

  • Met de machineparameter apprDepCylWall (nr. 201004) definieert u de benadering:
    • CircleTangential: tangentieel benaderen en verlaten uitvoeren
    • LineNormal: de verplaatsing naar het startpunt van de contour vindt plaats op een rechte

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameter

8h000130

Q1 Freesdiepte?

Afstand tussen cilindermantel en bodem van de contour. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q3 Overmaat voor kantnabewerking?

Nabewerkingsovermaat aan de sleufwand. De nabewerkingsovermaat verkleint de sleuf met tweemaal de ingevoerde waarde. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q6 Veiligheidsafstand?

Afstand tussen kopvlak van het gereedschap en cilindermantelvlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF

Q10 Diepteverplaatsing?

Maat waarmee het gereedschap telkens wordt verplaatst. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q11 Aanzet diepteverplaatsing?

Aanzet bij verplaatsingen in de spilas

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FAUTO, FU, FZ

Q12 Aanzet uitruimen?

Aanzet bij verplaatsingen in het bewerkingsvlak

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FAUTO, FU, FZ

Q16 Cilinderradius?

Radius van de cilinder waarop de contour bewerkt moet worden.

Invoer: 0...99999,9999

Q17 Maateenheid ? graden=0 MM/INCH=1

Coördinaten van de rotatie-as in het subprogramma in graden of mm (inch) programmeren.

Invoer: 0, 1

Q20 Sleufbreedte ?

Breedte van de te maken sleuf

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q21 Tolerantie?

Als u een gereedschap gebruikt dat kleiner is dan de geprogrammeerde sleufbreedte Q20, ontstaan verplaatsingsafhankelijke vervormingen aan de sleufwand bij cirkels en schuine rechten. Als u tolerantie Q21 definieert, benadert de besturing de sleuf bij een freesproces achteraf alsof u de sleuf hebt gefreesd met een gereedschap dat precies even groot is als de sleufbreedte. Met Q21 definieert u de toegestane afwijking van deze ideale sleuf. Het aantal nabewerkingsstappen hangt af van de cilinderradius, het gebruikte gereedschap en de sleufdiepte. Hoe kleiner de tolerantie is gedefinieerd, hoe preciezer de sleuf wordt maar ook hoe langer de nabewerking duurt.

Advies: tolerantie van 0,02 mm gebruiken.

Functie niet actief: 0 invoeren (basisinstelling).

Invoer: 0...9,9999

De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.

  • Pas de volgende inhoud aan:
  • Gereedschappen
  • Snijwaarden
  • Aanzetten
  • Veilige hoogte of veilige posities
  • Machinespecifieke posities, bijv. met M91
  • Paden van programma-oproepen

Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.

Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.

 
Tip

Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.

Voorbeeld

11 CYCL DEF 28 CILINDERMANTEL SLEUFFREZEN ~

Q1=-20

;FREESDIEPTE ~

Q3=+0

;OVERMAAT ZIJKANT ~

Q6=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q10=-5

;DIEPTEVERPLAATSING ~

Q11=+150

;AANZET DIEPTEVERPL. ~

Q12=+500

;AANZET UITRUIMEN ~

Q16=+0

;RADIUS ~

Q17=+0

;MAATEENHEID ~

Q20=+0

;SLEUFBREEDTE ~

Q21=+0

;TOLERANTIE