Met behulp van een puntentabel kunt u een of meer cycli na elkaar op een onregelmatig puntenpatroon uitvoeren.
Functiebeschrijving
Coördinaatgegevens in een puntentabel
Als u van boorcycli gebruikmaakt, komen de coördinaten van het bewerkingsvlak in de puntentabel overeen met de coördinaten van de middelpunten van de boringen. Als u van freescycli gebruikt, komen de coördinaten van het bewerkingsvlak in de puntentabel overeen met de coördinaten van het startpunt van de desbetreffende cyclus, bijv. middelpuntcoördinaten van een rondkamer. De coördinaten van de gereedschapsas komen overeen met de coördinaten van het werkstukoppervlak.
De besturing trekt het gereedschap tijdens het verplaatsen tussen de gedefinieerde punten terug tot de veilige hoogte. Als veilige hoogte gebruikt de besturing de coördinaten van de gereedschapsas bij de cyclusoproep of de waarde uit de cyclusparameter Q204 2E VEILIGHEIDSAFST., afhankelijk van welke waarde het grootst is.
- Functie GLOBAL DEF 125 POSITIONEREN programmeren, zodat de besturing alleen bij het desbetreffende punt rekening houdt met de veilige hoogte
Werkwijze met cycli
SL-cycli en cyclus 12
De besturing interpreteert punten in de puntentabel als extra nulpuntverschuiving.
Cycli 200 tot 208, 262 tot 267
De besturing interpreteert de punten van het bewerkingsvlak als coördinaten van het middelpunt van de boring. Als u de in de puntentabel gedefinieerde coördinaten van de gereedschapsas als startpuntcoördinaten wilt gebruiken, moet de bovenkant van het werkstuk (Q203) met 0 worden gedefinieerd.
Cycli 210 tot 215
De besturing interpreteert de punten als extra nulpuntverschuiving. Als u de in de puntentabel gedefinieerde punten als startpuntcoördinaten wilt gebruiken, moeten de startpunten en de bovenkant van het werkstuk (Q203) in de betreffende freescyclus met 0 worden geprogrammeerd.
U kunt deze cycli op de besturing niet meer invoegen, maar in bestaande NC-programma's bewerken en afwerken.
Cycli 251 t/m 254
De besturing interpreteert de punten van het bewerkingsvlak als coördinaten van het startpunt van de cyclus. Als u de in de puntentabel gedefinieerde coördinaten van de gereedschapsas als startpuntcoördinaten wilt gebruiken, moet de bovenkant van het werkstuk (Q203) met 0 worden gedefinieerd.
Puntentabel in het NC-programma selecteren met SEL PATTERN
| ||
![]() |
| |
| ||
| ||
|
Wanneer de puntentabel niet in dezelfde directory als het NC-programma opgeslagen is, moet u het volledige pad invoeren. In het venster Programma-instellingen kunt u definiëren of de besturing absolute of relatieve paden maakt.
Instellingen in het werkgebied Programma
7 SEL PATTERN “TNC:\nc_prog\Positions.PNT |
Cyclus met puntentabel oproepen
Om een cyclus op de in de puntentabel gedefinieerde punten op te roepen, programmeert u de cyclusoproep met CYCL CALL PAT.
Met CYCL CALL PAT voert de besturing de puntentabel uit die u als laatste hebt gedefinieerd.
| ||
![]() |
| |
Tip Met deze aanzet verplaatst de besturing zich tussen de punten van de puntentabel. Als u geen aanzet invoert, verplaatst de besturing zich met de laatst gedefinieerde aanzet. |
Instructies
- U kunt in de functie GLOBAL DEF 125 met de instelling Q435=1 de besturing dwingen, bij het positioneren tussen de punten altijd naar de 2e veiligheidsafstand uit de cyclus te bewegen.
- Wanneer u bij het voorpositioneren op de gereedschapsas met gereduceerde aanzet wilt werken, moet u gebruikmaken van de additionele functie M103.
- De besturing werkt met de functie CYCL CALL PAT de puntentabel af die u als laatste hebt gedefinieerd, ook wanneer u de puntentabel in een met CALL PGM genest NC-programma hebt gedefinieerd).