Cyclus 1021 CILINDER LANGZAAM SLIJPEN (optie #156)

ISO-programmering

G1021

Toepassing

 
Machine

Raadpleeg uw machinehandboek!

Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.

Met de cyclus 1021 CILINDER LANGZAAM SLIJPEN kunt u rondkamers of ronde tappen schuren. De hoogte van de cilinder kan aanzienlijk groter zijn dan de breedte van de slijpschijf. Door een pendelslag kan de besturing de volledige hoogte van de cilinder bewerken. De besturing voert meerdere cirkelbanen tijdens een pendelslag uit. Daarbij worden de pendelslag en de cirkelbanen tot een helix gecombineerd. Dit proces komt overeen met een slijpproces met langzaam heffen.

De zijdelingse verplaatsingen vinden plaats op de omkeerpunten van de pendelslag langs een halve cirkel. De aanzet van de pendelslag wordt als spoed van de helixbaan met betrekking tot de breedte van de slijpschijf geprogrammeerd.

U kunt ook cilinders zonder overflow volledig bewerken, bijvoorbeeld blinde gaten. Hiervoor programmeert u vrijloopbewegingen op de omkeerpunten van de pendelslag.

Cyclusverloop

cyc1021_3
  1. De besturing positioneert het slijpgereedschap afhankelijk van de POSITIE KAMER Q367 boven de cilinder. Vervolgens verplaatst de besturing het gereedschap met ijlgang naar de VEILIGE HOOGTE Q260.
  2. Het slijpgereedschap verplaatst zich met AANZET VOORPOS. Q253 op VEILIGHEIDSAFSTAND Q200
  3. Het slijpgereedschap verplaatst zich naar het startpunt van de gereedschapsas. Het startpunt is afhankelijk van de BEWERKINGSRICHTING Q1031 bovenste of onderste omkeerpunt van de pendelslag.
  4. De cyclus start de pendelslag. De besturing verplaatst het slijpgereedschap met de AANZET SLIJPEN Q207 naar de contour.
  5. Aanzet voor de pendelslag

  6. De besturing vertraagt de pendelbeweging in de startpositie.
  7. De besturing zet het slijpgereedschap afhankelijk van Q1021 AANZET ENKELZIJDIG in een halve cirkel om de zijdelingse verplaatsing Q534 1 aan.
  8. De besturing voert eventueel de gedefinieerde vrijloopbewegingen 2 Q211 of Q210 uit.
  9. Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag

  10. De cyclus zet de pendelbeweging voort. Het slijpgereedschap verplaatst zich over meerdere cirkelbanen. De cirkelbanen overlappen de pendelslag in de richting van de gereedschapsas tot een helix. Zij beïnvloeden de helling van de helixbaan met de factor Q1032.
  11. De helixbanen 3 worden herhaald totdat het tweede omkeerpunt van de pendelslag is bereikt.
  12. De besturing herhaalt stap 4 t/m 7 totdat de diameter van het bewerkte deel Q223 of overmaat Q14 is bereikt.
  13. Na de laatste zijdelingse verplaatsing beweegt de slijpschijf het aantal eventueel geprogrammeerde lege slagen Q1020.
  14. De besturing stopt de pendelslag. Het slijpgereedschap verlaat de cilinder via een halve cirkel met veiligheidsafstand Q200.
  15. Het slijpgereedschap verplaatst zich met AANZET VOORPOS. Q253 op de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 en vervolgens met ijlgang naar de VEILIGE HOOGTE Q260.
 
Tip
  • Om ervoor te zorgen dat het slijpgereedschap in de omkeerpunten van de pendelslag de cilinder volledig bewerkt, moet u een voldoende overloop of vrijloopbewegingen definiëren.
  • De lengte van de pendelslag wordt bepaald door de DIEPTE Q201, het OFFSET OPPERVLAK Q1030 en de schijfbreedte B.
  • Het startpunt in het bewerkingsvlak is gelegen op een afstand gelijk aan de gereedschapsradius en de VEILIGHEIDSAFSTAND Q200 van de DIAMETER EINDPRODUCT Q223 incl. OVERMAAT START Q368.

Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag

Weg van de overloop

Boven

Onder

Deze baan definieert u in parameter Q1030 OFFSET OPPERVLAK.

Deze baan moet met de diepte van de bewerking worden meegerekend en vervolgens in Q201 DIEPTE worden gedefinieerd.

Als er geen overloop mogelijk is, bijvoorbeeld bij een kamer, programmeer dan op de omkeerpunten van de pendelslag meerdere vrijloopbewegingen (Q210, Q211). Kies het aantal zodanig dat na de verplaatsing (halve cirkelbaan) ten minste één cirkelbaan op de toegewezen diameter wordt verplaatst. Het aantal vrijloopbewegingen heeft altijd betrekking op een positie van de aanzet-override van 100%.

 
Tip
  • HEIDENHAIN adviseert met een aanzet-override van 100 % of groter te werken. Bij een aanzet-override kleiner dan 100 % kan niet meer worden gegarandeerd dat de cilinder bij de omkeerpunten volledig wordt bewerkt.
  • Bij een definitie van de vrijloopbewegingen adviseert HEIDENHAIN ten minste een waarde van 1,5 te definiëren.

Aanzet voor de pendelslag

Met de factor Q1032 definieert u de spoed per helixbaan (= 360°). Door deze definitie wordt de aanzet in mm resp. inch/helixbaan (= 360°) voor de pendelslag afgeleid.

De verhouding van de AANZET SLIJPEN Q207 ten opzichte van de aanvoer van de pendelslag is van groot belang. Als u van een aanzet-override van 100% afwijkt, zorg er dan voor dat de lengte van de pendelslag tijdens een cirkelbaan kleiner is dan de breedte van de slijpschijf.

 
Tip

HEIDENHAIN adviseert een factor van max. 0,5 te selecteren.

Instructies

 
Machine

De machinefabrikant kan de overrides voor de pendelbewegingen wijzigen.

  • Deze cyclus kunt u uitsluitend in de bewerkingsmodus FUNCTION MODE MILL uitvoeren.
  • De laatste zijdelingse verplaatsing kan afhankelijk van de invoer kleiner uitvallen.
  • Bij de simulatie geeft de besturing de pendelbeweging niet weer. De grafische simulatieweergave in de werkstanden PGM-afloop regel voor regel en Automatische programma-afloop geeft de pendelbeweging weer.
  • Deze cyclus kan ook met een freesgereedschap worden uitgevoerd. Bij een freesgereedschap komt de lengte van de snijkant LCUTS overeen met de breedte van de slijpschijf.
  • Let erop dat met cyclus M109 rekening wordt gehouden. Daardoor is in de statusweergave tijdens de programma-afloop bij een kamer van de AANZET SLIJPEN Q207 kleiner dan bij een tap. De besturing toont de aanzet van de middelpuntsbaan van het slijpgereedschap inclusief de pendelslag.
  • Aanzet bij cirkelbanen aanpassen met M109

Aanwijzingen voor het programmeren

  • De controller gaat ervan uit dat de bodem van de cilinder een bodem heeft. Daarom kunt u alleen aan het oppervlak een overloop in Q1030 definiëren. Wanneer u bijv. een doorgaande boring bewerkt, moet u rekening houden met de onderste overloop in de DIEPTE Q201.
  • Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag

  • Als de slijpschijf breder is dan DIEPTE Q201 en de OFFSET OPPERVLAK Q1030, geeft de besturing de foutmelding geen pendelslag uit. De resulterende pendelslag zou in dit geval gelijk zijn aan 0.

Cyclusparameters

Helpscherm

Parameter

Q650 Type figuur?

Geometrie van de figuur:

0: tas

1: eiland

Invoer: 0, 1

Q223 Diameter eindprodukt?

Diameter van de nabewerkte cilinder

Invoer: 0...99999,9999

cyc1021_1

Q368 Overmaat zijkant voor bewerking?

Zijdelingse overmaat die voorafgaand aan de slijpbewerking aanwezig is. De waarde moet groter zijn dan Q14. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: -0.9999...+99.9999

Q14 Overmaat voor kantnabewerking?

Zijdelingse overmaat die na de bewerking overblijft. Deze overmaat moet kleiner zijn dan Q368. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q367 Positie kamer (0/1/2/3/4)?

Positie van de figuur gerelateerd aan de positie van het gereedschap bij de cyclusoproep:

0: gereedschappos. = midden van de figuur

1: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 90°

2: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 0°

3: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 270°

4: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 180°

Invoer: 0, 1, 2, 3, 4

Q203 Coörd. werkstukoppervlakte?

Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999

Q1030 Offset t.o.v. het oppervlak?

Positie van de bovenkant van het gereedschap aan het oppervlak. De offset dient als overloopbaan aan het oppervlak voor de pendelslag. De waarde werkt absoluut.

Invoer: 0...999.999

Q201 Diepte?

afstand tussen werkstukoppervlak en bodem van de contour. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: -99999.9999...+0

cyc1021_2

Q1031 Bewerkingsrichting?

Definitie van de startpositie. Hierdoor ontstaat de richting van de eerste pendelslag:

-1 of 0: de startpositie bevindt zich op het oppervlak. De pendelslag begint in negatieve richting.

+1: de startpositie bevindt zich op de bodem van de cilinder. De pendelslag begint in positieve richting.

Invoer: –1, 0, +1

Q1021 Aanzet enkelzijdig (0/1)?

Positie waar de zijdelingse verplaatsing plaatsvindt:

0: zijdelingse verplaatsing onder en boven

1: eenzijdige levering afhankelijk van Q1031

  • Wanneer Q1031 = -1, vindt de zijdelingse verplaatsing boven plaats.
  • Wanneer Q1031 = +1, vindt de zijdelingse verplaatsing onder plaats.

Invoer: 0, 1

Q534 Zijdelingse verpl.?

Maat waarmee het slijpgereedschap zijdelings wordt verplaatst.

Invoer: 0.0001...99.9999

Q1020 Aantal loze slagen?

Aantal loze slagen na de laatste zijdelingse verplaatsing zonder materiaalafname.

Invoer: 0...99

Q1032 Factor voor spoed van de helix?

Door de factor Q1032 volgt de spoed per helixbaan (= 360°). Q1032 wordt met de breedte B van het slijpgereedschap vermenigvuldigd. Door de spoed van de helixbaan wordt de aanvoer voor de pendelslag beïnvloed.

Aanzet voor de pendelslag

Invoer: 0.000...1.000

Q207 Aanzet slijpen?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het slijpen van de contour in mm/min

Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU

Q253 Aanzet voorpositioneren?

Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het benaderen van de DIEPTE Q201. De aanzet werkt onder het COORD. OPPERVLAK Q203. Invoer in mm/min.

Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF

Q15 Slijptype (-1/+1)?

Slijpkleur van de contouren vastleggen:

+1: slijpen van de gelijke loop

-1 of 0: slijpen van de tegenloop

Invoer: –1, 0, +1

Q260 Veilige hoogte?

Absolute hoogte waarop botsing met het werkstuk uitgesloten is.

Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF

Q200 Veiligheidsafstand?

Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel.

Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF

Q211 Lege runs onder?

Aantal vrijloopbewegingen op het onderste omkeerpunt van de pendelslag.

Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag.

Invoer: 0...99.99

Q210 Lege runs boven?

Aantal vrijloopbewegingen op het bovenste omkeerpunt van de pendelslag.

Overloop en vrijloopbewegingen bij de omkeerpunten van de pendelslag.

Invoer: 0...99.99

De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.

  • Pas de volgende inhoud aan:
  • Gereedschappen
  • Snijwaarden
  • Aanzetten
  • Veilige hoogte of veilige posities
  • Machinespecifieke posities, bijv. met M91
  • Paden van programma-oproepen

Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.

Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.

 
Tip

Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.

Voorbeeld

11 CYCL DEF 1021 CILINDER LANGZAAM SLIJPEN ~

Q650=+0

;FIGUURTYPE ~

Q223=+50

;DIAMETER EINDPRODUCT ~

Q368=+0.1

;OVERMAAT START ~

Q14=+0

;OVERMAAT ZIJKANT ~

Q367=+0

;POSITIE KAMER ~

Q203=+0

;COORD. OPPERVLAK ~

Q1030=+2

;VERSATZ OBERFLAECHE ~

Q201=-20

;DIEPTE ~

Q1031=+1

;BEWERKINGSRICHTING ~

Q1021=+0

;AANZET ENKELZIJDIG ~

Q534=+0.01

;ZIJDELINGSE VERPL. ~

Q1020=+0

;LOZE SLAGEN ~

Q1032=+0.5

;FAKTOR ZUSTELLUNG ~

Q207=+2000

;AANZET SLIJPEN ~

Q253=+750

;AANZET VOORPOS. ~

Q15=-1

;SLIJPTYPE ~

Q260=+100

;VEILIGE HOOGTE ~

Q200=+2

;VEILIGHEIDSAFSTAND ~

Q211=+0

;LEGE RUNS ONDER ~

Q210=+0

;LEGE RUNS BOVEN