ISO-programmering
G1022
G1022
Raadpleeg uw machinehandboek!
Deze functie moet door de machinefabrikant vrijgegeven en aangepast worden.
Met de cyclus 1022 CILINDER SNEL SLIJPEN kunt u rondkamers en ronde tappen schuren. Daarbij voert de besturing cirkel- en helixbanen uit om de cilindermantel volledig te bewerken. Om de vereiste nauwkeurigheid en kwaliteit van het oppervlak te bereiken, kunt u de bewegingen met een pendelslag overlagen. Normaal is de aanzet van de pendelslag zo groot dat per cirkelbaan meerdere pendelslagen worden uitgevoerd. Dit komt overeen met slijpen met een snelslag. De zijdelingse verplaatsingen vinden plaats, afhankelijk van de definitie, boven of onder. De aanzet van de pendelslag programmeert u in de cyclus.
Helixbaan
De helixbaan kunt u via een spoed in parameter Q1032 beïnvloeden. De stijging per helixbaan (= 360°) staat in verhouding tot de breedte van de slijpschijf.
Het aantal helixbanen (= 360°) is afhankelijk van de spoed en de DIEPTE Q201. Hoe kleiner de spoed, des te meer helixbanen (= 360°) ontstaan.
Voorbeeld:
De besturing berekent de verhouding van de spoed ten opzichte van de breedte van de slijpschijf.
Stijging per helixbaan =
De besturing legt het traject van 10 mm in de gereedschapsas binnen een helix terug. Door de DIEPTE Q201 en de spoed per helixbaan ontstaan vijf helixbanen.
Aantal helixbanen =
De machinefabrikant kan de overrides voor de pendelbewegingen wijzigen.
Helpscherm | Parameter |
---|---|
Q650 Type figuur? Geometrie van de figuur: 0: tas 1: eiland Invoer: 0, 1 | |
Q223 Diameter eindprodukt? Diameter van de nabewerkte cilinder Invoer: 0...99999,9999 | |
Q368 Overmaat zijkant voor bewerking? Zijdelingse overmaat die voorafgaand aan de slijpbewerking aanwezig is. De waarde moet groter zijn dan Q14. De waarde werkt incrementeel. Invoer: -0.9999...+99.9999 | |
Q14 Overmaat voor kantnabewerking? Zijdelingse overmaat die na de bewerking overblijft. Deze overmaat moet kleiner zijn dan Q368. De waarde werkt incrementeel. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q367 Positie kamer (0/1/2/3/4)? Positie van de figuur gerelateerd aan de positie van het gereedschap bij de cyclusoproep: 0: gereedschappos. = midden van de figuur 1: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 90° 2: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 0° 3: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 270° 4: gereedschappos. = kwadrantovergang bij 180° Invoer: 0, 1, 2, 3, 4 | |
Q203 Coörd. werkstukoppervlakte? Coördinaat van het werkstukoppervlak met betrekking tot het actieve nulpunt. De waarde werkt absoluut. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 | |
Q1030 Offset t.o.v. het oppervlak? Positie van de bovenkant van het gereedschap aan het oppervlak. De offset dient als overloopbaan aan het oppervlak voor de pendelslag. De waarde werkt absoluut. Invoer: 0...999.999 | |
Q201 Diepte? afstand tussen werkstukoppervlak en bodem van de contour. De waarde werkt incrementeel. Invoer: -99999.9999...+0 | |
Q1031 Bewerkingsrichting? Definitie van de bewerkingsrichting. Hierdoor ontstaat de startpositie. -1 of 0: de besturing bewerkt de contour tijdens de eerste verplaatsing van boven naar beneden +1: de besturing bewerkt de contour tijdens de eerste verplaatsing van beneden naar boven Invoer: –1, 0, +1 | |
Q534 Zijdelingse verpl.? Maat waarmee het slijpgereedschap zijdelings wordt verplaatst. Invoer: 0.0001...99.9999 | |
Q1032 Factor voor spoed van de helix? Met de factor Q1032 definieert u de spoed van een helixbaan (= 360°). Hierdoor ontstaat de diepte-instelling per helixbaan (= 360°). Q1032 wordt met de breedte B van het slijpgereedschap vermenigvuldigd. Invoer: 0.000...1.000 | |
Q456 Lege runs op de contour? Aantal malen dat het slijpgereedschap de contour na elke verplaatsing zonder materiaalafname afverplaatst. Invoer: 0...99 | |
Q457 Lege runs op de eindcontour? Aantal malen dat het slijpgereedschap de contour na de laatste verplaatsing zonder materiaalafname afverplaatst. Invoer: 0...99 | |
Q1000 Lengte van de pendelbeweging? Lengte van de pendelbeweging, parallel aan de actieve gereedschapsas 0: de besturing voert geen pendelbeweging uit. Invoer: 0...9999.9999 | |
Q1001 Aanzet voor pendelslag? Snelheid van de pendelslag in mm/min Invoer: 0...999999 | |
Q1021 Aanzet enkelzijdig (0/1)? Positie waar de zijdelingse verplaatsing plaatsvindt: 0: zijdelingse verplaatsing onder en boven 1: eenzijdige levering afhankelijk van Q1031
Invoer: 0, 1 | |
Q207 Aanzet slijpen? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het slijpen van de contour in mm/min Invoer: 0...99999.999 alternatief FAUTO, FU | |
Q253 Aanzet voorpositioneren? Verplaatsingssnelheid van het gereedschap bij het benaderen van de DIEPTE Q201. De aanzet werkt onder het COORD. OPPERVLAK Q203. Invoer in mm/min. Invoer: 0...99999,9999 alternatief FMAX, FAUTO, PREDEF | |
Q15 Slijptype (-1/+1)? Slijpkleur van de contouren vastleggen: +1: slijpen van de gelijke loop -1 of 0: slijpen van de tegenloop Invoer: –1, 0, +1 | |
Q260 Veilige hoogte? Absolute hoogte waarop botsing met het werkstuk uitgesloten is. Invoer: –99999,9999...+99999,9999 Alternatief PREDEF | |
Q200 Veiligheidsafstand? Afstand tussen gereedschapspunt en werkstukoppervlak. De waarde werkt incrementeel. Invoer: 0...99999,9999 Alternatief PREDEF |
De in het gebruikershandboek opgenomen NC-programma's zijn oplossingsvoorstellen. Voordat u de NC-programma's of afzonderlijke NC-regels op een machine gebruikt, moet u deze aanpassen.
Sommige NC-programma's zijn afhankelijk van de machinekinematica. Pas deze NC-programma's vóór de eerste testrun aan uw machinekinematica aan.
Test de NC-programma's bovendien met behulp van de simulatie voordat u de eigenlijke programma-afloop start.
Met behulp van een programmatest kunt u bepalen of u het NC-programma met de beschikbare softwareopties, de actieve machinekinematica en de huidige machineconfiguratie kunt gebruiken.
11 CYCL DEF 1022 CILINDER SNEL SLIJPEN ~ | ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
| ||
|